ECLI:NL:RBDHA:2024:2599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/09/640401 / FA RK 22-8874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met betrekking tot een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2015 zijn gehuwd. De man heeft op 23 december 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen. De man verzoekt de echtscheiding uit te spreken en een partneralimentatie van € 3.850,- per maand vast te stellen, terwijl de vrouw verweer voert en zelfstandig de echtscheiding verzoekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, wat een procesvereiste is bij een echtscheiding. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de partneralimentatie vastgesteld op € 476,- per maand, rekening houdend met de financiële situatie van beide partijen. De vrouw heeft een fictief inkomen vastgesteld op basis van haar eerdere verdiensten in Nederland, terwijl de man een WGA-uitkering ontvangt. De rechtbank heeft ook de verdeling van de woning en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld, waarbij is besloten dat de vrouw € 135.000,- uit de overwaarde van de woning zal ontvangen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 22-8874 (echtscheiding) / FA RK 23-6106 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/640401 (echtscheiding) / C/09/652708 (verdeling)
Datum beschikking: 11 januari 2024

Scheiding

Beschikking op het op 23 december 2022 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L.E. van Hevele te Oostburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] , België,
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van de zijde van de man, ingekomen op 23 december 2022;
- het bericht van 16 januari 2023, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de zijde van de vrouw, ingekomen op 21 april 2023;
- het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van de zijde van de man, ingekomen op 17 mei 2023;
- de brief van 29 november 2023, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 1 december 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 14 december 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat en de vrouw met haar advocaat.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2015 te [plaatsnaam 1] .
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [plaatsnaam 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [plaatsnaam 1] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2020 te [plaatsnaam 2] .
- De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
- Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
- Deze rechtbank heeft op 24 november 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat de vrouw aan de man met ingang van 24 november 2023 voorlopig een partneralimentatie van € 31,- netto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en:
1. het nog door partijen te ondertekenen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten en te bepalen dat de bepalingen uit het ouderschapsplan deel uitmaken van de te geven beschikking;
2. een door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie van € 3.850,- per maand vast te stellen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en:
1. te bepalen dat de woning van partijen te ( [postcode] ) [plaatsnaam 3] , [adres] , dient te worden getaxeerd en te worden verkocht;
2. te bepalen dat op het aandeel van de man in de overwaarde van de woning of enig ander aan de man uit te keren bedrag eerst een bedrag van € 135.000,- ten gunste van de vrouw in mindering dient te worden gebracht;
3. te bepalen dat de man een bedrag van € 95.040,- als vergoeding voor de eigen inbreng van de vrouw dient te voldoen;
4. te bepalen dat de man in verband met de door de vrouw extra gedane aflossingen op de hypothecaire financiering een bedrag van € 14.900,- aan de vrouw dient te vergoeden;
5. te bepalen dat de man in verband met de door de ouders van de vrouw betaalde inrichtingskosten een bedrag van € 30.181,23 aan de vrouw dient te vergoeden;
6. te bepalen dat de man op voet van artikel 6 lid 2 en 3 van de huwelijkse voorwaarden een jaarafrekening dient te produceren over de jaren 2022 en 2023, dat laatste jaar voor zover verstreken;
7. te bepalen dat de man op grond van artikel 6 juncto 4 van de huwelijkse voorwaarden dient te specificeren welke bedragen hij betaald zou hebben met betrekking tot de woning van partijen in [plaatsnaam 3] ,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – onder referte ten aanzien van het zelfstandige verzoek tot echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 aanhef en sub b Verordening Brussel II bis met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Ouderschapsplan
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het verzoek van de man om het nog te ondertekenen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten beschouwt de rechtbank dan ook als ingetrokken.
Het indienen van een gezamenlijk opgesteld ouderschapsplan is in de wet geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. Aan dit vereiste behoeft echter niet te worden voldaan indien de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft ten aanzien van nevenvoorzieningen aangaande de minderjarigen. Nu de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in België hebben, is dit laatste in casu het geval. Naar de rechtbank heeft begrepen heeft de Belgische rechter inmiddels een definitieve beslissing genomen aangaande de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de kinderalimentatie.
Toepasselijk recht
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op de verzoeken tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Ingevolge artikel 3 aanhef en sub c van de Alimentatieverordening is in de lidstaten op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een met eerstbedoeld verzoek verbonden nevenverzoek is, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van één der partijen berust. Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de echtscheiding en deze bevoegdheid niet slechts is gebaseerd op de nationaliteit van één der partijen, komt de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek.
Op het verzoek tot alimentatie voor de man zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen. In lid 2 van dit artikel is immers bepaald dat, in geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde, het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing is vanaf het tijdstip waarop de verandering intreedt (de man woont sinds mei 2023 in Nederland).
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte van de man
Partijen zijn eind 2022 uit elkaar gegaan. Tot medio augustus 2022 heeft de vrouw gewerkt als cardioloog in het [instelling] in [plaatsnaam 4] . Daarna zijn partijen naar België verhuisd, alwaar de vrouw een medische BV heeft opgericht waarmee zij tot een maatschap is toegetreden. De man ontvangt al jaren een WGA-uitkering.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de man kan worden berekend aan de hand van de hofnorm, inhoudende dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde wordt vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan minus de kosten van de kinderen. Partijen zijn het er niet over eens van welk inkomen aan de zijde van de vrouw moet worden uitgegaan.
Nu de rechtbank, zoals hierna zal blijken, onvoldoende inzicht heeft in de hoogte van het inkomen van de vrouw in België, zal zij rekenen met het inkomen dat de vrouw in Nederland verdiende.
Uit de door de man overgelegde loonstroken van de vrouw over de maanden maart, april en mei 2022 blijkt dat de vrouw een inkomen had van € 8.945,- bruto per maand exclusief vakantiegeld. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten tijde van het uiteengaan berekent de rechtbank op € 5.597,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De WGA-uitkering van de man bedraagt € 2.425,13 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Rekening houdend met de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man ten tijde van het uiteengaan op € 1.838,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 7.435,- per maand (€ 5.597,- + € 1.838,-) bedragen de kosten van de kinderen € 1.575,- per maand.
De rechtbank berekent de behoefte van de man op basis van bovenstaande gegevens conform de hofnorm op € 3.516,- netto per maand in 2022 (60% van (€ 7.435,- minus
€ 1.575,-)). Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van de man € 3.861,- netto per maand.

Behoeftigheid van de man

Voor de berekening van de aanvullende behoefte van de man gaat de rechtbank uit van een eigen inkomen van € 2.425,13 bruto per maand exclusief vakantiegeld (WGA-uitkering) en netto inkomsten van € 62,- per maand (het bedrag dat de man kennelijk ontvangt voor het bijhouden van een website voor een caravanbedrijf). Op basis van voormeld inkomen berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 1.956,- per maand. Als dit bedrag van de behoefte wordt afgetrokken, resteert volgens de aangehechte behoefteberekening een aanvullende behoefte van € 3.697,- bruto per maand.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw dat de man volledig zelf in zijn behoefte zou kunnen voorzien door te gaan werken als ict’er. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de man niet in staat is om substantiële werkzaamheden te verrichten. Toen de man en de vrouw elkaar in 2014 leerden kennen was de man al ziek. In de jaren die volgden heeft de man wel geprobeerd wat te werken, maar feitelijk heeft dit niet veel opgeleverd. Op dit moment houdt de man alleen nog een website bij voor een caravanbedrijf. Hiermee verdient hij kennelijk € 62,- per maand. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de man op korte termijn veel meer zal kunnen verdienen.

Draagkracht van de vrouw

Blijkens de door de vrouw overgelegde loonbrieven keert zij zichzelf vanuit haar BV een loon uit van € 3.227,02 netto per maand. Daarnaast worden de kosten van de door de vrouw ingehuurde nanny vanuit de BV betaald. Op de zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij op dit moment zoveel kosten heeft dat zij financieel volledig onder water staat en absoluut geen draagkracht heeft voor het betalen van partneralimentatie.
De man stelt zich op het standpunt dat voor de berekening van de draagkracht van de vrouw moet worden uitgegaan van een inkomen van ten minste € 135.000,- bruto per jaar. Volgens hem kiest de vrouw er bewust voor om zichzelf een beperkt loon uit te betalen en de rest (later) uit te keren in de vorm van dividend om zo belasting te besparen.
De rechtbank constateert dat de vrouw geen (voorlopige) jaarstukken heeft overgelegd van de BV en de maatschap waarin de BV deelneemt en dat zij ook geen inzicht heeft gegeven in de maatschapsovereenkomst. Derhalve kan niet worden vastgesteld of de vrouw zichzelf een reëel loon uitkeert. De man heeft toegelicht dat bij het oprichten van de BV met de boekhouder is afgesproken het loon zo laag mogelijk te houden en daarnaast dividenduitkeringen te doen omdat dit belastingtechnisch voordeliger zou zijn. De vrouw heeft dit niet weersproken. Hoewel de rechtbank wil geloven dat de vrouw in de opstartfase van haar BV tegen aanzienlijke kosten aanloopt, acht zij het aannemelijk dat de vrouw zichzelf, in ieder geval in de toekomst, een substantieel hoger loon kan uitbetalen en/of dividend kan uitkeren. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat zij zich niet kan voorstellen dat partijen naar België zouden zijn verhuisd als de vrouw daar structureel veel minder zou gaan verdienen dan in Nederland.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om voor de berekening van de draagkracht van de vrouw uit te gaan van een fictief inkomen gelijk aan het loon dat de vrouw in Nederland verdiende (€ 8.945,- bruto per maand exclusief vakantiegeld). Nu het gaat om een fictief inkomen en de rechtbank bovendien niet op de hoogte is van de Belgische belastingregels, zal bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw rekening worden gehouden met de Nederlandse belastingregels.
Rekening houdend met de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het fictieve netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 5.913,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Omdat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw hoger is dan € 2.065,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van haar draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)] toepassen. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het woonbudget af te wijken.
Hieruit volgt een draagkracht van de vrouw van € 1.721,- per maand.
Op de draagkracht van de vrouw dient in mindering te worden gebracht het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen. De kosten van de kinderen bedroegen € 1.575,- per maand in 2022. Geïndexeerd naar 2024 is dit € 1.730,- per maand. Naar de rechtbank heeft begrepen heeft de Belgische rechter de door de man te betalen kinderalimentatie bepaald op € 225,- per maand. Gelet op de door de Belgische rechter vastgestelde zorgregeling gaat de rechtbank ervan uit dat naast deze € 225,- per maand nog een bedrag van € 260,- per maand (15% van € 1.730,-) voor rekening van de man komt. Het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen bedraagt aldus € 1.245,- per maand (€ 1.730,- minus € 485,-). De rechtbank merkt nog op dat naar Nederlandse begrippen alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen worden voldaan door de alimentatiegerechtigde ouder. Mocht dit naar Belgische begrippen anders zijn, dan betekent dit dat de vrouw meer draagkracht heeft voor het betalen van partneralimentatie en er dus aanleiding is voor een herberekening.
Gelet op het voorgaande heeft de vrouw nog een draagkracht beschikbaar van € 476,- netto per maand (€ 1.721,- minus € 1.245,-). Aangezien de rechtbank niet weet of, en zo ja in hoeverre, de door de vrouw te betalen partneralimentatie in België fiscaal aftrekbaar is, zal de rechtbank voornoemd bedrag niet bruteren. De partneralimentatie zal aldus worden vastgesteld op een bedrag van € 476,- per maand. Indien de vrouw de partneralimentatie in België kan aftrekken, dient zij naast voornoemd bedrag van € 476,- per maand ook nog het belastingvoordeel aan de man te voldoen.
Voor zover de vrouw heeft bedoeld te verzoeken de partneralimentatie te limiteren, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen. Redengevend hiervoor is dat de in deze beschikking berekende partneralimentatie is gebaseerd op fictieve gegevens. Het is dan ook zeer wel mogelijk dat de feitelijke draagkracht van de vrouw in de toekomst hoger zal zijn dan nu is berekend. Indien een van partijen de alimentatie aangepast wenst te zien, zal hij/zij een nieuw verzoek bij de rechtbank moeten indienen.
Verdeling van de eenvoudige gemeenschap en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Partijen hebben in hun huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een finaal verrekenbeding. Van het finaal verrekenbeding zijn, voor zover hier van belang, uitgezonderd bij de vrouw een bedrag groot € 135.000,-, alsmede het aanwezige ondernemingsvermogen van een van de echtgenoten.
Partijen zijn gezamenlijk (ieder voor de onverdeelde helft) eigenaar van de woning te ( [postcode] ) [plaatsnaam 3] , [adres] (dit betreft een eenvoudige gemeenschap). Deze woning staat inmiddels te koop. Partijen zijn het erover eens dat vanuit de overwaarde (de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en de hypothecaire lening) eerst een bedrag van € 135.000,- aan de vrouw zal worden voldaan (het bedrag dat bij de vrouw is uitgezonderd van het finaal verrekenbeding) en dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zullen zijn tot de resterende overwaarde. De rechtbank zal aldus beslissen.
Op de zitting is namens de vrouw verzocht om ten behoeve van de uitvoering van het finaal verrekenbeding partijen te gelasten hun vermogens (saldo van de bezittingen en schulden) per de aanvang van de dag van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding
(23 december 2023) te beschrijven. Namens de man is hiermee ingestemd.
Het door de vrouw meer of anders verzochte ter zake de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is ingetrokken, zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2015 te [plaatsnaam 1] ;
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 476,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt ten aanzien van de aan partijen toebehorende woning te ( [postcode] ) [plaatsnaam 3] , [adres] , dat na verkoop van de woning vanuit de overwaarde (de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en de hypothecaire lening) eerst een bedrag van € 135.000,- aan de vrouw zal worden voldaan (het bedrag dat bij de vrouw is uitgezonderd van het finaal verrekenbeding) en dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zullen zijn tot de resterende overwaarde;
gelast partijen om ten behoeve van de uitvoering van het finaal verrekenbeding hun vermogens (saldo van de bezittingen en schulden) per de aanvang van de dag van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding (23 december 2023) te beschrijven;
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Koper, rechter, bijgestaan door mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 11 januari 2024.