ECLI:NL:RBDHA:2024:2591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL24.4284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en rechtmatigheid van de maatregel in het licht van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die in vreemdelingenbewaring was gesteld op 5 februari 2024, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 februari 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank beoordeelt of de bewaring rechtmatig is en of de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de wettelijke vereisten heeft voldaan.

Eiser betwist de rechtmatigheid van zijn bewaring, onder andere omdat hij niet tijdig op de hoogte is gesteld van de redenen voor zijn inbewaringstelling in een taal die hij verstaat. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris een informatiefolder in het Arabisch heeft verstrekt, maar dat deze niet voldeed aan de vereisten. Desondanks oordeelt de rechtbank dat eiser voldoende in staat is gesteld om rechtsmiddelen in te stellen en dat er geen sprake is van onrechtmatigheid die tot schadevergoeding zou leiden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst de beroepsgrond van eiser af en oordeelt dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ondanks de bezwaren van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.4284
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Inleiding

Op 5 februari 2024 heeft verweerder (de staatssecretaris) eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Kabli. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij [naam] heet en dat hij geboren is op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] .
De overbrenging naar het DCR
2. Eiser voert aan dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of de staatssecretaris hem binnen 24 uur heeft overgebracht vanuit de politiecel in Houten naar het Detentiecentrum Rotterdam (DCR). Als dit niet binnen die termijn is gebeurd, is de bewaring volgens eiser onrechtmatig.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 november 20221 volgt onder andere dat een vreemdeling een korte periode in een politiecel mag worden geplaatst om het
vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen. Wanneer dat lang duurt, bijvoorbeeld langer dan 24 uur, moet verweerder dit tijdsverloop motiveren. In het geval van eiser is de maatregel van bewaring opgelegd op 5 februari 2024 om 19:15 uur.
De gemachtigde van verweerder heeft op 13 februari 2024 een nader stuk aan het dossier toegevoegd. Hieruit blijkt dat eiser op 6 februari 2024 om 13:32 uur is binnengekomen bij het DCR. Eiser heeft dus niet langer dan 24 uur in de politiecel verbleven. De overbrenging heeft niet te lang geduurd. De beroepsgrond slaagt niet.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
4. Eiser stelt dat artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geschonden, omdat hij op het moment dat hij in bewaring is gesteld niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gebracht van de redenen van zijn inbewaringstelling, van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Volgens eiser moet de belangenafweging in zijn voordeel uitvallen. Het was namelijk verwarrend dat hij na het gehoor over de bewaring eerst nog is gehoord over het aanvullende terugkeerbesluit, en dat daarna pas de maatregel van bewaring aan hem is uitgereikt. Verder is er geen kopie van de maatregel van bewaring naar zijn advocaat gestuurd.
5. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan eiser bij het uitreiken van de maatregel een informatiefolder “inbewaringstelling” in de Arabische taal heeft verstrekt. Uit openbare bron1 is de rechtbank bekend dat in deze folder geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hierover door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6. Tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel heeft eiser kunnen begrijpen op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld. Hierover is met eiser namelijk gesproken, in het bijzijn van een tolk in de Arabisch Algerijnse taal. Tijdens dat gehoor is eiser ook gewezen op zijn recht om consulaire bijstand te vragen. Eiser heeft toen gezegd dat hij hiervan geen gebruik wenste te maken. Verder heeft eiser bijstand gehad van een advocaat, zijn gemachtigde, die eiser via een piketmelding tijdig is toegewezen. Zijn gemachtigde heeft de volgende dag namens hem beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de bewaring en dat niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. Dat de gemachtigde van eiser niet onmiddellijk een afschrift van de maatregel van bewaring heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel. Verder blijkt uit het dossier dat eiser op 6 februari 2024 om 15:50 uur is gehoord over het aanvullende terugkeerbesluit en om 17:25 uur over de bewaring. Daarna is eiser in bewaring gesteld. Er was dus geen sprake van een verwarrende omstandigheid. Hoewel sprake is van een gebrek, heeft eiser geen recht op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 20232. De beroepsgrond slaagt niet.
1. https://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De staatssecretaris heeft ter zitting de lichte grond onder 4a laten vallen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument, heeft zijn illegale verblijf niet gemeld bij de autoriteiten, en is drie keer met onbekende bestemming uit de opvang vertrokken.
9. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.

Het regime in het DCR

10. Eiser voert aan dat het DCR niet langer kan worden gezien als een speciale inrichting in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn3, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van minimale beperkingen. Er gaan hardnekkige geruchten dat vreemdelingen in het DCR vanwege personeelstekort veel langer op cel zitten dan eerst. Volgens eiser mogen ze nu maar 1 uur per dag uit de cel, in plaats van 7 uur. De rechtbank moet het regime in het DCR beoordelen omdat het gaat om vereisten uit het Unierecht. Eiser verwijst hiertoe naar arresten van het Hof van Justitie van de EU (Hof van Justitie) van 10 maart 20224 en 8 november 20225.
3 Richtlijn 2008/115/EG.
4 ECLI:C:EU:2022:178.
5 ECLI:C:EU:2022:858, m.n. par. 86 en 93.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Het klopt dat de rechtbank ambtshalve moet toetsen of het DCR een inrichting is in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. De Afdeling heeft dit ook bevestigd in de uitspraak van 7 september 20236, en is van oordeel dat het DCR kan worden aangemerkt als een speciale inrichting7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het regime in het DCR (in hoeverre het beginsel van minimale beperkingen wordt nageleefd) bepaalt of sprake is van een speciale inrichting in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. Dit kan niet worden afgeleid uit de tekst van de Terugkeerrichtlijn of uit de arresten die eiser aanhaalt. Het arrest van 10 maart 2022 gaat over de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden een locatie mede gelet op de wijze van inrichting daarvan als speciale inrichting geldt. Er wordt daarbij niet ingegaan op het regime, zoals de vraag hoe lang een vreemdeling in een cel moet verblijven. De rechtbank volgt daarom de vaste jurisprudentie van de Afdeling dat eiser in het DCR kan klagen over het regime, en het niet aan de rechtbank is om dit te toetsen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting
12. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat er laissez-passers (lp’s) zijn afgegeven door de Algerijnse autoriteiten, maar daarbij ging het om vreemdelingen die een paspoort of identiteitsdocument hadden. In het geval van eiser is er alleen een oude lp uit 2011.
13. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 mei 20228 geoordeeld dat er weer zicht op uitzetting is voor Algerijnse vreemdelingen die beschikken over (een kopie van) een identiteitsbewijs. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat er in 2023 4 lp’s zijn afgegeven door de Algerijnse autoriteiten, en dat in de periode tot eind januari 2024 ook nationaliteitsbevestigingen hebben plaatsgevonden en 1 lp is afgegeven. Hoewel er in het geval van eiser geen (kopie van) een identiteitsbewijs beschikbaar is, is er wel een oude lp uit 2011 voorhanden. Dit is wel degelijk relevant voor het zicht op uitzetting, omdat dit ook veronderstelt dat de Algerijnse autoriteiten eerder de identiteit van eiser hebben vastgesteld en eiser naar Algerije uitgezet kon worden. Verder heeft eiser tot dusver geen invulling gegeven aan zijn medewerkingsplicht. Er is dan ook niet gebleken dat er in het geval van eiser geen zicht op uitzetting naar Algerije. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
14. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De bewaring is een zwaardere maatregel geworden, omdat mensen langer op hun cel zitten. Ook heeft zijn gemachtigde niet onmiddellijk een kopie van de maatregel van bewaring gekregen.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris hoefde in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. Eiser heeft zijn stelling dat mensen langer op een cel zitten in het DTC niet nader onderbouwd. Verder heeft de gemachtigde van eiser later wel kennis kunnen
7 Zie de uitspraken van 21 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3184 en 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2795.
nemen van de maatregel van bewaring, en heeft hij de zitting kunnen voorbereiden. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
16. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.