ECLI:NL:RBDHA:2024:2580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Syrische asielzoeker met eerdere terugkeer naar Syrië

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van een Syrische asielzoeker beoordeeld, die zijn asielaanvraag in Nederland heeft ingediend na een eerdere terugkeer naar Syrië. Eiser, die sinds 2009 in de Verenigde Arabische Emiraten verbleef, keerde in 2016 terug naar Syrië en verliet het land opnieuw in 2022. De rechtbank behandelt de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Syrië. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen risico zou lopen, en wijst op de relevante omstandigheden van eisers eerdere terugkeer en de huidige situatie in Syrië. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en biedt de staatssecretaris de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39679

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [v-nummer] ,

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1990. Hij heeft op 13 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 december 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Er is ook een terugkeerbesluit genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. El Majdoubi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis
2. Eiser heeft Syrië voor het eerst verlaten in 2009. Hij is toen naar de Verenigde Arabische Emiraten vertrokken om daar te gaan werken. In 2016 is eiser teruggekeerd naar Syrië.
2.1
Eiser heeft Syrië op 27 juli 2022 opnieuw verlaten. Hij is met behulp van een Russisch visum via Rusland naar Polen gereisd. Van daaruit is hij doorgereisd naar Nederland. Hier kwam hij op 5 september 2022 aan. De volgende dag heeft hij asiel aangevraagd.
2.2
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij filmmaker, kunstenaar en journalist is, maar dat hij zijn werk niet vrij kan uitvoeren omdat hij niet achter het regime staat. Daarnaast worden filmmakers geïntimideerd. Ook vreest eiser dat hij problemen krijgt omdat hij mensen heeft gefilmd en geïnterviewd voor een documentaire en vanwege zijn religie als Druus. Door de situatie heeft eiser psychische klachten.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de volgende relevante elementen vastgesteld:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Eiser heeft gewerkt als kunstenaar.
Het eerste relevante element wordt geloofwaardig geacht. Verweerder vindt het daarmee ook geloofwaardig dat eiser Druzisch is. Het tweede relevante element vindt verweerder ook geloofwaardig. Hiermee is eiser echter geen vluchteling als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Dat eiser uit Syrië komt is hiervoor niet voldoende en dat eiser Druus is, was geen reden voor zijn vertrek. Ook geldt het algemene uitgangspunt dat iemand uit Syrië een risico loopt op ernstige schade niet voor eiser. Hij is immers in 2016 vrijwillig teruggekeerd naar Syrië. Bovendien blijkt uit landeninformatie dat eisers woonplaats Suweida altijd onder controle van het regime is gebleven. En ook dat het er relatief rustig is gebleven vanaf het ontstaan van het conflict in Syrië, met uitzondering van een aanval van IS in 2018. Eiser heeft verklaard deze aanval niet te hebben meegemaakt. De door eiser overgelegde bronnen tonen niet aan dat de veiligheidssituatie inmiddels anders is. Ook heeft eiser zijn dienstplicht afgekocht. Dat eiser in Syrië niet alles heeft kunnen doen wat hij wilde als kunstenaar/documentairemaker is in dit kader niet relevant. Eiser heeft zeven jaar zonder problemen in Syrië kunnen wonen en zijn werk kunnen uitvoeren. Het is ook niet aannemelijk dat eiser door zijn werk in de negatieve aandacht van de Syrische autoriteiten is gekomen. Eiser heeft zich namelijk niet politiek uitgesproken en hij kon legaal het land in- en uitreizen. Hij is ook niet te zien of te horen in de inmiddels uitgebrachte promotievideo voor zijn documentaire en zijn achternaam wordt niet genoemd. Verwacht wordt volgens verweerder dat eiser zonder problemen kan terugkeren. De aanvraag is daarom afgewezen als ongegrond.
Mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er in het geval van eiser geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië. Ter toelichting dient het volgende.
4.1
In het Algemeen Ambtsbericht over Syrië (hierna: het Ambtsbericht) staat informatie over Syriërs die terugkeerden naar regeringsgebied. Volgens het Ambtsbericht konden zij worden geconfronteerd met een groot aantal mensenrechtenschendingen door de Syrische autoriteiten. Omdat er geen structurele monitoring van teruggekeerde Syriërs is en er geen zicht is op alle teruggekeerde Syriërs konden bronnen geen exacte cijfers geven van de verschillende mensenrechtenschendingen. De schattingen lopen uiteen van enkele tientallen tot enkele honderden. [1] Verder liepen bepaalde groepen een groter risico op arrestatie, (tijdelijke) detentie, ondervraging, marteling en aanklachten van terrorisme door de Syrische autoriteiten als ze naar Syrië terugkeerden. Het ging hier volgens het Ambtsbericht onder meer om degenen die terugkeren uit landen die door de Syrische autoriteiten als vijandig worden gezien. Hoe groter de Syrische autoriteiten iemand als een gevaar voor de huidige machtshebbers zagen vanwege zijn of haar oppositionele activiteiten en/of andere gedragingen, des te groter was het risico om problemen bij terugkeer te ondervinden. Een exact profiel van welke factoren hier van invloed op zijn en welke maatstaven de autoriteiten hier hanteren kon door de bronnen echter niet gegeven worden. [2] Informatie over de controles, procedures en behandeling bij inreis in Syrië voor terugkerende Syriërs is voorts zeer beperkt. [3] Over de risico’s bij terugkeer na verblijf in een westers land vermeldt het Ambtsbericht dat volgens sommige bronnen het feit dat iemand vanwege de algemene situatie in Syrië het land had verlaten, al de aandacht van de autoriteiten kon trekken. Veel mensen die terugkeerden, probeerden hun eventuele asielaanvraag in het Westen of elders geheim te houden. Het kwam echter voor dat Syriërs die in het Westen asiel hadden gekregen, terugkeerden – permanent en tijdelijk – naar Syrië en daar geen problemen met de autoriteiten hadden ondervonden. Vertrouwelijke bronnen verklaarden hierover dat deze personen doorgaans regeringsgezind waren of in ieder geval geen angst hadden om naar overheidsgebied terug te keren. Over de gevolgen voor de veiligheidssituatie of sociale situatie bij terugkeer in de andere controlegebieden na verblijf in een westers land kan geen eenduidig beeld geschetst worden, aldus nog steeds het Ambtsbericht. [4]
4.2
In de paragraaf C7/33.4.4 van de Vc [5] staat het volgende.

De IND neemt aan dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Dit algemene uitgangspunt geldt niet in de volgende gevallen:

De vreemdeling is een actieve aanhanger van het regime; of

Uit de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië.
4.3
Het beleid is verder uitgewerkt in IB [6] 2023/19 Syrië, handvatten beoordeling artikel 3 risico bij of na terugkeer. In de toelichting opgenomen in het IB staat dat het beeld van en de informatie over risico dat contact met de autoriteiten bij of na terugkeer met zich mee brengt en de algemene veiligheidssituatie in Syrië niet eenduidig is. Daarom geldt het uitgangspunt dat Syrische asielzoekers het voordeel van de twijfel krijgen als het gaat om de vraag of zij in Syrië een reëel risico lopen op ernstige schade. Het uitgangspunt geldt niet als een vreemdeling na een verblijf in het buitenland tijdelijk is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële problemen heeft ondervonden. Dit omdat degene op grond van zijn of haar persoonlijke situatie de inschatting heeft gemaakt dat terugkeer verantwoord was. Degene moet dan aannemelijk maken waarom terugkeer op dit moment niet aanvaardbaar is gezien de risico’s die daarmee samenhangen, aldus nog steeds de toelichting in het IB. Daarbij wordt acht geslagen op een aantal in het IB omschreven ‘factoren’. Onder meer zijn genoemd wanneer de terugkeer plaats vond (tijdens de afgelopen vijf jaar of niet), de reden voor initieel vertrek (als asielzoeker of anders) en de reden voor de terugkeer (vrijwillig of niet) en omstandigheden bij de tijdelijke terugkeer (vanuit welk land, op legale wijze of niet, periode, plaats en omstandigheden van het verblijf in Syrië).
4.4
Verweerder zal het standpunt dat eiser bij of na terugkeer in Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade, moeten motiveren. Daarbij moet hij acht slaan op het persoonlijke relaas van eiser, dus alle omstandigheden in verband met de terugkeer en het verblijf in Syrië. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldaan aan deze motiveringsplicht. Verweerder is in de besluitvorming voorbij gegaan aan enkele relevante omstandigheden die blijken uit het relaas van eiser en die niet in geschil zijn. Zo is eiser teruggekeerd naar Syrië in 2016. Dat is acht jaar geleden. Over de toenmalige omstandigheden en risico’s bij inreis heeft verweerder niets aangevoerd. Dat die omstandigheden en risico’s vergelijkbaar waren met de huidige en dus dat aan eisers toenmalige inschatting van de risico’s die hij persoonlijk liep thans waarde kan worden gehecht, is daardoor niet duidelijk. De omstandigheden in verband met de toenmalige uitreis kunnen er verder toe hebben bijgedragen dat de risico’s in verband met de toenmalige inreis en de inschatting door eiser van die risico’s, verschillen van de huidige. De rechtbank wijst erop dat eiser eerder voorafgaand aan de oorlog, voor werk in plaats van als asielzoeker en op legale wijze was uitgereisd, Voor wat betreft de twee laatste omstandigheden leidt de rechtbank de relevantie af uit de in IB 2023/19 vermelde relevante factoren. Bovendien is eiser toen teruggekeerd vanuit de Verenigde Arabische Emiraten. Als hij nu zou terugkeren keert hij terug vanuit Nederland, een westers land. De rechtbank kan eiser erin volgen dat uit het Ambtsbericht en IB 2023/19 blijkt dat eiser hierdoor meer risico loopt dan toen. Ten slotte stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat eiser tot aan zijn vertrek zonder problemen in Syrië heeft verbleven. Eiser heeft namelijk onbestreden verklaard dat hij al vanaf 2020 probeerde te vluchten maar dat dit tot 2022 niet is gelukt. Ook heeft eiser verklaard de aanval van IS in 2018 te hebben meegemaakt, weliswaar van een afstand, en dat dit veel angst heeft veroorzaakt. Uit IB 2023/19 blijkt dat verweerder rekening had moeten houden met deze omstandigheden.
4.5
Verweerder heeft verder gesteld dat het gebied waar eiser woonde (Suweida) relatief rustig is geweest, de Druzen niet in de specifieke belangstelling hebben gestaan van de Syrische autoriteiten, niet aannemelijk is dat eiser in de negatieve belangstelling van de Syrische autoriteiten staat en hij op legale wijze in 2022 Syrië is uitgereisd. Deze omstandigheden brengen de rechtbank echter niet tot de conclusie dat voor eiser het uitgangspunt - dat iemand uit Syrië bij of na terugkeer een risico loopt op ernstige schade - niet geldt. In het licht van het door verweerder gevoerde beleid is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij bij een volgende terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
4.6
Het beroep is dus gegrond.
4.7
De overige klachten gericht tegen het beleid behoeven geen bespreking. De rechtbank merkt hierbij op dat hierover een procedure loopt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarbij vragen over het beleid zijn gesteld aan verweerder.
Conclusie en gevolgen
5. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dit om proceseconomische redenen en gezien de eerder genoemde bij de Afdeling lopende procedure over het door verweerder gevoerde beleid. Verweerder kan herstellen hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 [7] . De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Paragraaf 10.6.
2.Paragraaf 10.7.
3.Paragraaf 10.9.
4.Paragraaf 10.12.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Informatiebericht.