ECLI:NL:RBDHA:2024:2576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3415 en NL24.4479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanvullend terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser, met de Indonesische nationaliteit, was in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van een aanvullend terugkeerbesluit dat op 30 januari 2024 was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen zowel het terugkeerbesluit als de maatregel van bewaring, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 12 februari 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of het terugkeerbesluit van 30 januari 2024 rechtmatig was. Eiser voerde aan dat dit besluit onverplicht was, omdat er al eerder een terugkeerbesluit was genomen. De rechtbank oordeelde echter dat het aanvullende besluit nieuwe rechtsgevolgen met zich meebracht en dat zij bevoegd was om dit inhoudelijk te beoordelen. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen het aanvullende terugkeerbesluit, waardoor de rechtbank dit rechtmatig achtte.

Vervolgens heeft de rechtbank de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser stelde dat de ophouding op een onjuiste wettelijke grondslag was gebaseerd. De rechtbank bevestigde dat de ophouding inderdaad op een onjuiste grondslag was gebaseerd, maar oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wogen. Eiser had ook geklaagd over het niet ontvangen van informatie in een begrijpelijke taal, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende in staat was gesteld om rechtsmiddelen in te stellen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3415 en NL24.4479
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Inleiding

Op 30 januari 2024 heeft verweerder (de staatssecretaris) aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Op diezelfde dag heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen beide besluiten. Het beroep tegen de maatregel van bewaring wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Smeets-Tan. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het terugkeerbesluit en de bewaring van eiser rechtmatig zijn.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Indonesische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1967.
Over het aanvullende terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat het aanvullende terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen, omdat er al eerder een terugkeerbesluit is genomen waaruit blijkt dat eiser naar Indonesië moet terugkeren. Volgens eiser is de rechtbank daarom niet bevoegd om het terugkeerbesluit van 30 januari 2024 inhoudelijk te beoordelen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het terugkeerbesluit van 30 januari 2024 geldt als aanvulling op het terugkeerbesluit van 27 augustus 2020. Bij dat besluit is eiser aangezegd dat hij Nederland onmiddellijk diende te verlaten. In het aanvullende terugkeerbesluit is vermeld dat eiser dient terug te keren naar Indonesië. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het terugkeerbesluit van 30 januari 2024 onverplicht en ten overvloede is genomen. In het terugkeerbesluit van 27 augustus 2020 is geen land van terugkeer genoemd, maar staat alleen dat eiser moet terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land buiten de EU waar zijn toegang gewaarborgd is. Uit het feit dat in het terugkeerbesluit van 27 augustus 2020 staat dat eiser in Indonesië is geboren en de Indonesische nationaliteit heeft, blijkt niet ondubbelzinnig dat eiser naar dat land moet terugkeren. Daarmee is namelijk niet uitgesloten dat eiser in een ander land toegelaten zou kunnen worden, en de uitzetting zich op dat land zou richten. Dat er een Indonesisch paspoort aan het terugkeerbesluit ten grondslag lag, maakt dit niet anders. Het voorgaande betekent dat het aanvullende terugkeerbesluit van 30 januari 2024 nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept, en een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is dus bevoegd om dit terugkeerbesluit inhoudelijk te beoordelen.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen het aanvullende terugkeerbesluit. De rechtbank is van oordeel dat het aanvullende terugkeerbesluit rechtmatig is en als basis voor de maatregel van bewaring kan dienen.
Over de maatregel van bewaring
De grondslag van de ophouding
5. Eiser stelt dat sprake is van een onrechtmatige ophouding omdat deze op een onjuiste wettelijke grondslag, namelijk op artikel 50, tweede lid, van de Vw is gebaseerd. De staatssecretaris had hem moeten ophouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie waren namelijk al vastgesteld in de strafrechtelijke fase en in het kader van een eerdere terugkeerprocedure in 2020. Er zit bovendien een kleurenscan van zijn oude paspoort in het dossier. De belangenafweging moet volgens eiser in zijn voordeel uitvallen omdat het vrijheidsbenemende aspect van de bewaring zwaar weegt. De staatssecretaris erkent dat eiser had moeten worden opgehouden op grond van het bepaalde in artikel 50, derde lid, van de Vw, maar stelt dat de belangenafweging in het nadeel van eiser dient uit te vallen, onder meer omdat eiser al 13 jaar illegaal in Nederland is, niet wil meewerken aan terugkeer en op 15 februari 2024 gepresenteerd kan worden bij de Indonesische autoriteiten.
6. De rechtbank stelt vast dat niet langer in geschil is dat de ophouding van eiser op een onjuiste grondslag is gebaseerd en dat deze had moeten plaatsvinden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Er is dus sprake van een gebrek in het voortraject. Dit gebrek maakt de bewaring alleen onrechtmatig als de met de maatregel van bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen van eiser. De rechtbank overweegt dat sprake is van een gebrek van geringe aard omdat wel een juiste wettelijke grondslag voor de ophouding voorhanden was. Verder heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser niet terug wil naar Indonesië (dit heeft eiser ook op zitting nog eens bevestigd) en op 15 februari 2024 gepresenteerd kan worden bij de Indonesische autoriteiten. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat, ondanks het gebrek in de ophouding, de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen. Het gebrek maakt de inbewaringstelling dus niet onrechtmatig. De
beroepsgrond slaagt niet, maar geeft wel aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
7. Eiser stelt dat artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geschonden, omdat de staatssecretaris hem op het moment dat hij in bewaring is gesteld niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte heeft gebracht van de redenen van zijn inbewaringstelling en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. In de maatregel van bewaring staat dat aan eiser een folder in de Nederlandse taal zou zijn uitgereikt, maar deze zit niet in het dossier en was bovendien niet in een taal die eiser begrijpt (het Indonesisch). Dit is een gebrek en daarom moet er een belangenafweging plaatsvinden. De belangenafweging moet volgens eiser in zijn voordeel uitvallen.
8. De rechtbank oordeelt dat de uitreiking van de maatregel van bewaring niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat aan eiser een informatiefolder over de inbewaringstelling is uitgereikt in de Nederlandse taal. Los van wat er in die folder staat, is tussen partijen niet in geschil dat de folder in het Indonesisch had moeten zijn. Uit het dossier is dus niet gebleken dat eiser bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de aspecten die zijn genoemd in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. Er is daarom sprake van een gebrek. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging.1 Deze belangenafweging valt in het voordeel van staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
9. Tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is - met behulp van een tolk in de Indonesische Bahasa taal - met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking van het besluit tot inbewaringstelling al op de hoogte was van de redenen van de bewaring. Tijdens dat gehoor is eiser ook gewezen op zijn recht om consulaire bijstand te vragen. Eiser heeft toen gezegd dat hij hiervan geen gebruik wenste te maken. Verder heeft eiser bijstand gehad van een advocaat, zijn gemachtigde, die eiser via een piketmelding tijdig is toegewezen. Zijn gemachtigde heeft een kopie van de maatregel van bewaring toegestuurd gekregen en heeft de volgende dag namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de bewaring en dat niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. De omstandigheid dat hij de folder niet in het Indonesisch heeft ontvangen, is in deze zaak onvoldoende voor een ander oordeel. Over de beroepsgrond dat de aan eiser uitgereikte folder niet is geüpload in het digitale dossier overweegt de rechtbank dat de tekst van de folder in te raadplegen via de website van de DT&V2. De beroepsgronden slagen niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
2 https://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/.
10. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

13. De beroepen tegen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,
14. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring (NL24.3415) gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het terugkeerbesluit (NL24.4479) gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.