ECLI:NL:RBDHA:2024:2524
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard na beoordeling van waarde woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 19 september 2022, waarin de waarde van zijn woning op 1 januari 2022 was vastgesteld op € 933.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 878.000. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de belanghebbende niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had een verzoek tot uitstel ingediend vanwege ziekte, wat door de rechtbank werd afgewezen.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat er rekening was gehouden met de verschillen tussen de objecten. De belanghebbende had niet aangetoond dat de waarde lager moest zijn dan vastgesteld. Daarnaast werd vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldaan had aan zijn toezendplicht met betrekking tot de benodigde gegevens en dat er geen schending was van de relevante wetgeving.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.