ECLI:NL:RBDHA:2024:2519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 2 januari 2024, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren. De eiser stelde dat hij geen asielaanvraag in Duitsland had gedaan en dat hij niet kon terugkeren naar Duitsland vanwege problemen met zijn familie en de afwezigheid van mogelijkheden om daar een asielaanvraag in te dienen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had aangenomen dat de eiser in Duitsland asiel had aangevraagd, gebaseerd op het Eurodac-resultaat. De rechtbank benadrukte dat de verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat de registratie juist was, en dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat er in zijn geval niet van kon worden uitgegaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zou nakomen. De eiser slaagde er niet in om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen waren in de Duitse asielprocedure of dat er bijzondere omstandigheden waren die de overdracht aan Duitsland onevenredig hard zouden maken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.138

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1983 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt in beroep dat hij geen asielaanvraag heeft gedaan in Duitsland. Ook stelt hij dat hij niet kan terugkeren naar Duitsland vanwege problemen met zijn familie en omdat er geen mogelijkheden bestaan om daar een asielaanvraag te doen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft terecht aangenomen dat eiser in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Dit volgt uit het Eurodac-resultaat en verweerder mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat die registratie juist is. Nu eiser geen informatie heeft verstrekt om hieraan te kunnen twijfelen, staat vast dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ervan uitgaan dat Duitsland zich bij de behandeling van eisers asielaanvraag zal houden aan zijn internationale verplichtingen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan.
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure. Duitsland heeft met het expliciete claimakkoord ook de garantie gegeven dat de asielaanvraag van eiser met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen in behandeling wordt genomen. Dat er geen mogelijkheid bestaat om daar een asielaanvraag te doen wordt dan ook niet gevolgd.
6. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er sprake is van andere bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De enkele stelling dat eiser zijn familie in Duitsland niet wil zien wegens familieproblemen is daartoe onvoldoende. Ter zitting heeft eiser daar nog aan toegevoegd dat deze problemen overigens slechts klein zijn. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag van eiser alsnog aan zich te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.