ECLI:NL:RBDHA:2024:2509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 22 januari 2024 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 29 januari 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. Ruijs, en een tolk, I.D.O. Onwuegbuchu. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen - Theodoulou.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, heeft betwist. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De eiser had zich sinds 2010 in Nederland bevonden zonder melding te maken van zijn illegale verblijf en had een terugkeerbesluit ontvangen, maar hieraan geen gevolg gegeven. De rechtbank concludeerde dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, waardoor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 februari 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.2470
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen - Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.D.O. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Ter zitting heeft verweerder de zware grond onder 3i laten vallen.
4. Ten aanzien van de zware gronden heeft eiser aangevoerd dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, omdat hij is aangetroffen in zijn woning en zich heeft gemeld op verzoek van de vreemdelingenpolitie. Verder blijkt volgens eiser niet uit het dossier dat hij eerder een aanzegging heeft gekregen om Nederland te verlaten en daar niet uit eigen beweging gevolg aan heeft gegeven. De zware gronden onder 3b en 3c mogen daarom volgens eiser niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Daarnaast heeft eiser niet meerdere aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning Er is enkel een aanhangige asielaanvraag en eiser beschikt over ruim € 500,- . De € 500,- kan gezien worden als voldoende middelen van bestaan. De lichte gronden onder 4b en 4d kunnen daarom volgens eiser ook niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Daarbij is het aan verweerder om een beoordeling te maken en niet enkel een opsomming te geven. Niet is gebleken dat verweerder hier een beoordeling heeft gemaakt, verweerder heeft namelijk ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat eiser een huis huurt en zich aan de afspraken met de vreemdelingenpolitie heeft gehouden.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is al sinds 2010 in Nederland en heeft er bewust voor gekozen geen melding te maken van zijn illegale verblijf. De zware grond onder 3b kan daarom aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Verder heeft eiser op 4 augustus 2017 een terugkeerbesluit ontvangen, maar heeft eiser geen gevolg gegeven aan zijn verplichting om terug te keren. Eiser heeft daarbij ook verklaard dat hij de Europese Unie nooit heeft verlaten. De zware grond onder 3c kan daarom ook aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
6. De zware gronden onder 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De overige betwiste gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
7. Eiser heeft ook gesteld dat hij als gevolg van de inbewaringstelling zijn kind niet meer kan zien. In de maatregel van bewaring heeft verweerder afgewogen of een minder dwingende maatregel dan de maatregel van bewaring doeltreffend is toe te passen. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank rekening gehouden met de relatie tussen eiser en zijn kind en voldoende gemotiveerd waarom hij daarin geen aanleiding zag om van de inbewaringstelling van eiser af te zien.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.