ECLI:NL:RBDHA:2024:2500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 18 januari 2024 was genomen, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 3 juli 2023 in vrijheid was gesteld, maar zich sindsdien niet had gemeld bij de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist door de eiser en dat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat hij voldeed aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Ondanks deze tekortkomingen oordeelde de rechtbank dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat de belangenafweging in het voordeel van de Staatssecretaris uitviel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.2138
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. B. Snoeij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 29 januari 2024. Toen is het onderzoek ter zitting geschorst. De behandeling van de zaak is op 5 februari 2024 hervat. Eiser heeft toen afstand gedaan van zijn recht om de zitting bij te wonen. Zijn gemachtigde heeft zich tijdig afgemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1993.
De grondslag van de maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Hiertoe geldt volgens eiser dat verweerder op 12 juli 2023 ten onrechte de termijn van zijn overdracht naar Oostenrijk met achttien maanden heeft verlengd. Sinds 24 februari 2023 was zijn vrijheid op strafrechtelijke titel ontnomen en verweerder heeft steeds geweten dat hij zich in een detentiecentrum bevond. Eiser ontkent dan ook dat hij zich aan toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
3. Deze beroepsgrond faalt. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser op 3 juli 2023 in vrijheid is gesteld. Hij heeft zich nadien niet gemeld bij verweerder en/of bij het COa.
Om die reden heeft verweerder terecht op 12 juli 2023 de overdrachtstermijn verlengd met achttien maanden. Aldus kon eiser op 18 januari 2024 in bewaring worden gesteld op de grondslag van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. De beroepsgrond faalt.
De vereisten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
4. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb heeft voldaan. Immers, bij de uitreiking van de maatregel heeft verweerder geen schriftelijk stuk, in een taal die eiser verstaat, aan eiser verstrekt, waarin de redenen van bewaring zijn opgenomen. Evenmin is eiser schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten. Ook is hem niet schriftelijk gewezen op zijn recht op gratis rechtsbijstand en consulaire bijstand. Dit leidt echter niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar leidt tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5. Eiser is niet gehoord, omdat hij daaraan niet wilde meewerken. Daarom is niet met hem gesproken over de mogelijke gronden van bewaring. Eiser heeft wel een advocaat, die voor hem beroep heeft ingesteld. Hij heeft dus gebruik kunnen maken van zijn rechten. Daarnaast heeft hij in het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel verklaard dat hij geen consulaire bijstand wilde ontvangen. Aldus is niet gebleken dat eiser in zijn belang is geschaad doordat hij niet schriftelijk, in het Arabisch of in een andere taal die hij verstaat, is geïnformeerd over de gronden van de maatregel, het recht op gratis rechtsbijstand, de beroepsprocedure en zijn recht op consulaire bijstand.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In de maatregel heeft verweerder hierover, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3m: een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist.
Conclusie
8. Ten aanzien van de gronden en de overige ambtshalve te toetsen aspecten, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier
.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van deze uitspraak.