ECLI:NL:RBDHA:2024:2489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
22/3031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet na weigering huisbezoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiser had op 1 november 2021 aanvraag 1 ingediend, maar deze werd op 6 december 2023 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat eiser niet had meegewerkt aan een huisbezoek. De rechtbank stelt vast dat het college op het moment van het bestreden besluit onvoldoende informatie had over het waterverbruik in de relevante periode en dat de verklaring van eiser over lekkage aannemelijk was. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen en dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het college eiser bijstand verleent naar de norm voor een alleenstaande van 1 november 2021 tot 8 december 2021. Eiser krijgt ook een vergoeding voor het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 1.750,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. J.M.N. Packbier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) (aanvraag 1).
Het college heeft aanvraag 1 met het besluit van 6 december 2023 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 2 mei 2022 (bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van aanvraag 1 gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, diens gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser heeft vanaf 1 augustus 2021 een WW-uitkering ontvangen en heeft op 1 november 2021 aanvraag 1 gedaan. Hij heeft op het aanvraagformulier opgegeven dat hij alleen woont op het uitkeringsadres. Eiser heeft op verzoek van het hoofd Inkomensverstrekking van de gemeente Den Haag van 2 november 2021 onder meer bankafschriften en de jaarafrekening van Dunea (waterleverancier) overgelegd. Uit de informatie van Dunea heeft de inkomensconsulent afgeleid dat het waterverbruik hoger was dan gebruikelijk voor een eenpersoonshuishouden. Hierop is een rapporteur van de afdeling Handhaving & Fraude van de gemeente Den Haag (rapporteur 1) gestart met nader onderzoek. Daarbij is gekeken naar het waterverbruik:
- februari 2018 tot februari 2019: 150 m3
- februari 2019 tot februari 2020: 89 m3
- februari 2020 tot februari 2021: 114 m3
Verder heeft rapporteur 1 gemeentelijke registratiesystemen geraadpleegd, de bankafschriften bekeken, en hebben de consulent en de rapporteur op 1 december 2021 met eiser gesproken. Tijdens dat gesprek is eiser geconfronteerd met stortingen van derden op zijn bankrekening en met het verhoogde waterverbruik. Met betrekking tot de stortingen op zijn bankrekening heeft eiser verklaard dat het gaat om geld dat hij heeft geleend. Dat was om hem door een moeilijke periode heen te helpen. Op de vraag om toe te lichten dat zijn waterverbruik afgelopen jaren gemiddeld minimaal twee keer zo hoog is als van een eenpersoonshuishouden heeft eiser geantwoord:
"Dat is niet waar, want ik hoef nooit bij te betalen met water. Ik zal je zeggen dat mijn waterrekening altijd hetzelfde voorschot bedrag heeft. Ik woon toch echt in mijn eentje daarzo."Vervolgens hebben de consulent en rapporteur 1 gevraagd of eiser wilde meewerken aan een huisbezoek om de woon- en leefsituatie vast te stellen. Eiser ging akkoord, maar niet aansluitend aan het gesprek, omdat zijn huis een rommel was. Van dit gesprek is een verslag gemaakt dat door eiser, de consulent en rapporteur 1 is ondertekend.
1.3
Het college heeft daarop eisers aanvraag 1 afgewezen, op de grond dat hij niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Ook heeft eiser volgens het college onvoldoende duidelijkheid verschaft over de reden van de bijschrijvingen door derden op zijn betaalrekening.
1.4
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het college dat eiser door het weigeren van het huisbezoek, de medewerkingsverplichting heeft geschonden, zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw. Hierdoor kon eisers woon- en leefsituatie en daarmee ook het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.5
Eiser heeft op 7 december 2021 opnieuw bijstand aangevraagd (aanvraag 2). Een consulent Handhaving & Fraude/toezichthouder van de gemeente Den Haag (rapporteur 2) heeft vervolgens dossieronderzoek gedaan. Daarbij heeft hij gekeken naar het onderzoek dat naar aanleiding van aanvraag 1 is verricht. Onder andere is het systeem Kana geraadpleegd. Daaruit kwam de informatie dat eiser geen wijzigingen heeft gemeld met betrekking tot zijn woon- en leefsituatie. Om de feitelijke woonsituatie in beeld te krijgen heeft rapporteur 2 met een collega van Handhaving & Fraude van de gemeente Den Haag (mede-rapporteur), op 1 februari 2022 een onaangekondigd huisbezoek op het uitkeringsadres afgelegd. Rapporteur 2 heeft van het huisbezoek een rapport opgesteld, dat is ondertekend door rapporteur 2, de mede-rapporteur en door eiser. In het rapport staat dat in de badkamer een badkuip staat, dat eiser heeft verklaard dat hij regelmatig gebruik maakt van de badkuip en dat er op dat moment sprake is van een lekkage die nog verholpen moet worden. Volgens eiser is sprake van lekkage achter de buizen. In het rapport staat dat hij niet heeft meegewerkt aan het vorige huisbezoek omdat er op dat moment in zijn woning een dame logeerde. Hij haalde weleens mensen met problemen in huis om ze onderdak te bieden. Rapporteur 2 concludeert in zijn rapport uit het huisbezoek op 1 februari 2022 het volgende, waarbij voor belanghebbende, eiser moet worden gelezen: "dat de feitelijke woonsituatie van belanghebbende klopt als door hem is opgegeven in zijn bijstandsaanvraag van 8 december 2021. Belanghebbende heeft volledige medewerking getoond en gaf op iedere vraag een duidelijk en een voor mij aannemelijk antwoord. Hierdoor ben ik van mening dat de aanvraag van belanghebbende voor de uitkering levensonderhoud toegewezen kan worden." Hierop heeft het college bij beschikking van 2 februari 2022 aan eiser met ingang van 8 december 2021 bijstand toegekend.
2. Eiser is het niet met het college eens. Volgens hem had het college geen redelijke grond voor het huisbezoek, mocht hij dat huisbezoek weigeren en is niet goed doorgevraagd naar de redenen van het hogere waterverbruik. Bij aanvraag 2 heeft hij met foto's bewijs ingeleverd van de lekkage en is de uitkering toegekend.

Beoordeling door de rechtbank3.De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.

3.1
De te beoordelen periode loopt van 1 november 2021, de datum waarop eiser zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 6 december 2021, de datum van het afwijzingsbesluit.
3.2
Gelet op de informatie waarover het college beschikt op het moment van het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat het college op dat moment het recht op bijstand per 1 november 2021 had kunnen en behoren vast te stellen.
3.2.1
Ten tijde van het bestreden besluit heeft het college geen informatie over het waterverbruik in de te beoordelen periode of in de direct daaraan voorafgaande periode. Ten tijde van het bestreden besluit zijn de resultaten van het onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van aanvraag 2 bij het college bekend. Daarbij is de verklaring van eiser over het waterverbruik (lekkage) aannemelijk geacht en is naar aanleiding van het huisbezoek op 1 februari 2022 geconcludeerd dat eiser vanaf 8 december 2021 alleen woonde. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in waarom het hoge waterverbruik in de periode van februari 2018 tot en met februari 2021 in de weg staat aan bijstandverlening naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 1 november 2021.
3.2.2
Dat eiser bij het huisbezoek van 1 februari 2022 heeft verklaard dat er in november 2021 iemand bij hem logeerde, maakt dit niet anders. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat het verblijf van de bewuste persoon van invloed is geweest op (de hoogte van) eisers recht op bijstand.
3.2.3
Uit het rapport dat is opgesteld van het onderzoek naar aanleiding van aanvraag 2 blijkt niet dat naar aanleiding van aanvraag 2 aan eiser nadere informatie is gevraagd en door hem is gegeven over zijn bankrekening. Onduidelijkheid over bijschrijvingen op de bankrekening, zoals genoemd in het primaire besluit, speelden bij de beoordeling van aanvraag 2 kennelijk geen rol meer, nu het college eiser per 8 december 2021 bijstand heeft verleend. De rechtbank ziet niet in waarom die stortingen ten tijde van het bestreden besluit dan nog wel aan bijstandverlening per 1 november 2021 in de weg zouden kunnen staan.
4. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Beoordeling van de vraag of er een redelijke grond was voor het huisbezoek, is niet nodig. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het college eiser over de periode van 1 november 2021 tot 8 december 2021 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding voor de proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 mei 2022;
- bepaalt dat het college eiser over de periode van 1 november 2021 tot 8 december 2021 bijstand verleent naar de norm voor een alleenstaande;
- bepaalt dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 50,-, vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.