ECLI:NL:RBDHA:2024:245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/09/643457 / HA ZA 23-187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder van stichting voor onrechtmatige uitgaven

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een vordering van een stichting tegen haar voormalig bestuurder. De eiser, een stichting voor voortgezet onderwijs op islamitische grondslag, vorderde een schadevergoeding van € 46.829,15 van de gedaagde, die als bestuurder uitgaven had gedaan die volgens de stichting in strijd waren met de statuten. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. De eiser stelde dat de gedaagde privé-uitgaven had gedaan met gelden van de stichting, maar de rechtbank oordeelde dat de meeste uitgaven binnen de statutaire doelomschrijving van de stichting vielen. De rechtbank heeft ook de advocaatkosten en juridische kosten die door de gedaagde waren gemaakt, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet onrechtmatig waren. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 2.452,00. De uitspraak benadrukt de vereisten voor aansprakelijkheid van bestuurders onder artikel 2:9 BW, waarbij een ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt voor onrechtmatig handelen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/643457 / HA ZA 23-187
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiser], te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht, gemeente de Ronde Venen,
tegen
[gedaagde], te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 februari 2023 met producties 1 tot en met 11 en 13;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 42;
- de brief van [eiser] van 17 november 2023 met producties 14 tot en met 20;
- de brief van [gedaagde] van 24 november 2023 met producties 43 tot en met 49;
- de brief van [eiser] van 24 november 2023 met de ontbrekende productie 12;
- het tussenvonnis van 5 juli 2023 waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 28 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser] vormt het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs op islamitische grondslag, het [naam school] in [plaats 1]. [gedaagde] is in de periode van 1 augustus 2017 tot 2 juni 2022 bestuurder geweest van [eiser].
[eiser] stelt dat [gedaagde] in zijn als bestuurder uitgaven heeft gedaan die in strijd zijn met de statuten van [eiser] en daardoor onrechtmatig. Zij houdt [gedaagde] in persoon aansprakelijk voor de schade die zij daardoor heeft geleden en vordert vergoeding van alle onrechtmatig gedane uitgaven met een totaalwaarde van € 46.829,15. [gedaagde] betwist dat de uitgaven onrechtmatig zijn. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] af.
[eiser] vordert een totaalbedrag van € 46.829,15
2.2.
[eiser] vordert in totaal een bedrag van € 46.829,15 met rente en kosten. Dit bedrag bestaat volgens haar uit € 7.687,15 aan privé-uitgaven, € 34.487 aan advocaatkosten voor werkzaamheden die in de privésfeer van [gedaagde] zijn verricht en € 4.655 aan juridische kosten die niet ten goede aan [eiser] zijn gekomen. Zij stelt [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk voor dat totaalbedrag. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] zijn taak als bestuurder niet behoorlijk vervuld en treft hem ten aanzien hiervan een ernstig verwijt. Ook heeft [gedaagde] zich ten koste van [eiser] verrijkt. De onbehoorlijke taakvervulling bestaat onder meer erin dat [gedaagde] uitgaven heeft gedaan die in strijd zijn met het statutaire doel van [eiser] (artikel 2 van de statuten).
2.3.
Artikel 2 van de statuten bepaalt het volgende:
“1. De stichting heeft ten doel:
a. het op nationaal en internationaal niveau, scheppen van mogelijkheden tot
onderwijs (basis-, voortgezet-, mbo-, hbo-, en universitair onderwijs) op
Islamitische grondslag.
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de
ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
a. het oprichten, overnemen en/of beheren en in stand houden van een of meer
scholen op Islamitische grondslag;
b. het overnemen van bestaande niet-Islamitische scholen en omzetten naar
Islamitische grondslag;
c. het inzetten van alle overige wettelijke middelen welke tot het gestelde doel
kunnen leiden.”
Juridisch kader
2.4.
Voor aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder is op de voet van art. 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder meer vereist dat hem van zijn handelen een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of van een ernstig verwijt sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat gehandeld is in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. Indien de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken (HR 29 november 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE7011 (Schwandt/Berghuizer Papierfabriek)).
Vordering 1: privé-uitgaven van in totaal € 7.687,15
2.5.
Allereerst stelt [eiser] dat [gedaagde] verscheidene privé-uitgaven heeft gedaan van in totaal € 7.687,15 met gelden van [eiser]. Zij verwijst naar een overzicht met genummerde betalingen (productie 8 dagvaarding) waarvan volgens haar een aantal privé-uitgaven van [gedaagde] zijn of uitgaven die niet in het belang van [eiser] zijn gedaan. Privé-uitgaven zijn bij uitstek in strijd met het statutaire doel van [eiser] en daarmee onrechtmatig, aldus [eiser]. Dat geldt eveneens voor betalingen die niet in het belang van [eiser] zijn gedaan. Volgens [eiser] kunnen de betreffende uitgaven, zelfs bij de breedst mogelijke lezing van de statuten niet onder de statutaire doelomschrijving worden geschaard. De ernstige verwijtbaarheid van [gedaagde] vloeit volgens haar mede voort uit het feit dat de betalingen zijn gedaan met het onderwijsgeld van [eiser] zodat dit geld niet ten goede is gekomen van het [naam school]. De rechtbank zal hierna per betaling beoordelen of deze is gedaan in strijd met het statutaire doel van [eiser] en houdt daarbij de nummering uit het overzicht aan.
Uitgave 5: € 2.700,72 aan STER 23
2.6.
Op de factuur (productie 13 conclusie van antwoord) is vermeld “
Schoffelen, opruimen, herstel tegelwerk en afvoeren puin en afval schoolpuin”. [gedaagde] voert aan dat het onderhouden van het schoolplein onder het beheren/in stand houden van het [naam school] valt en daarmee in overeenstemming is met artikel 2 van de statuten. Ter zitting heeft [eiser] gezegd het daarmee eens te zijn. Zij twijfelt echter of deze factuur op herstelwerkzaamheden van het schoolplein zag, omdat Ster 23 volgens de Kamer van Koophandel een bedrijf is dat spoorwegen bouwt en ten tijde van de factuur geen werkzaamheden aan het schoolplein hebben plaatsgevonden. De rechtbank vat deze stelling van [eiser] zo op dat [eiser] meent dat de factuur vals is opgesteld en privékosten van [gedaagde] verbergt. [gedaagde] betwist dat en [eiser] heeft haar stelling verder niet onderbouwd. Dit betekent dat [eiser] haar stellingen ten aanzien van deze factuur onvoldoende heeft toegelicht. Daardoor is niet komen vast te staan dat [gedaagde] met de betaling van deze factuur in strijd met het statutaire doel van [eiser] heeft gehandeld.
Uitgave 20: € 1.567,97 aan HAS Groothandel en uitgaven 22 en 23: € 597,15 aan Wah Nam Hong Supers
2.7.
[gedaagde] voert aan dat de betalingen aan HAS Groothandel en Wah Nam Hong Supers zijn gedaan in verband met het coronapakket dat is uitgedeeld aan het personeel van de school en aan de bestuursleden van [eiser]. Hij verwijst naar de facturen van HAS Groothandel (productie 14 conclusie van antwoord) waaruit volgt dat meel en zonnebloemolie is ingekocht. Reden om deze producten in het coronapakket op te nemen was dat deze schaars waren, omdat er werd gehamsterd. Daarnaast heeft hij verklaringen van personeelsleden overgelegd waarin de personeelsleden hebben geschreven dat zij een notenpakket hebben ontvangen. [eiser] meent dat deze betalingen het statutair doel te buiten gaan, maar de rechtbank ziet niet in hoe. De coronapakketten zijn ten goede gekomen aan het personeel van [eiser] in een tijd waarin producten die in dat pakket zaten, moeilijk te verkrijgen waren vanwege tekorten in de supermarkten. Het uitdelen van deze pakketten en het daarmee ondersteunen van personeel in een onzekere tijd, is niet in strijd met het statutaire doel van [eiser].
Uitgave 6: € 119,40 aan Hornbach
2.8.
[eiser] meent dat het bedrag van € 119,40 niet ten goede is gekomen aan de school. [gedaagde] verwijst naar de bonnen van Hornbach die hij heeft overgelegd als productie 20. Uit de bonnen volgt dat schuursponzen, emmers, markeerstiften, een stoffer en blik en een transsportrol zijn aangeschaft. Hij voert aan dat deze artikelen ten behoeve van de school zijn aangeschaft door de secretaresse die in het bezit was van een betaalpas van de school. [eiser] heeft dat niet weersproken. Dat leidt tot het oordeel dat [gedaagde] met deze uitgaven niet buiten het statutaire doel van [eiser] is getreden.
Uitgave 12: € 601,02 aan Pijlenboogkopen.com
2.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat deze uitgave ziet op testbogen die zijn aangeschaft ten behoeve van het boogschieten dat [eiser] aan de leerlingen wilde aanbieden. Hij verwijst naar de factuur waar dit uit volgt (productie 24 conclusie van antwoord). Uit een uitdraai van de website van [eiser] (productie 21 conclusie van antwoord) volgt dat het de bedoeling was dat boogschieten een onderdeel van het curriculum van de school zou gaan uitmaken. Het aanschaffen van testbogen is dan niet in strijd met het statutaire doel van [eiser]. [eiser] weerspreekt dat niet, maar stelt dat de testbogen niet zijn aangetroffen in de school. De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich afvraagt waar die testbogen zijn gebleven, maar dat is niet de vraag die aan de rechtbank voorligt. Dat is de vraag of [gedaagde] in zijn hoedanigheid als bestuurder buiten de statutaire doelomschrijving van [eiser] is getreden met de aanschaf van de testbogen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
Uitgaven 18 en 19: € 827,90 aan Coolblue
2.10.
Deze uitgaven betreffen twee vriezers die zijn geleverd op het adres van [eiser]. Dit volgt uit de facturen en afleverbonnen die [gedaagde] als productie 25 heeft overgelegd. Het aanschaffen van vriezers voor de school valt binnen de doelomschrijving van [eiser]. Daarover is geen discussie. [eiser] stelt echter dat [gedaagde] tenminste één vriezer voor zichzelf heeft aangeschaft, omdat deze niet is aangetroffen in de school. [gedaagde] betwist dat en [eiser] heeft haar stelling vervolgens niet verder toegelicht. Dat sprake is van een privéaankoop, is dus niet komen vast te staan. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat [gedaagde] in strijd met de statutaire doelomschrijving van [eiser] heeft gehandeld.
Uitgave 30: € 650 aan "HRY Atmani"
2.11.
[eiser] vindt het onduidelijk waar het bedrag van € 650 aan is besteed en meent daarom dat deze uitgave niet in overeenstemming is met haar statutaire doelomschrijving. [gedaagde] voert aan dat met dit bedrag mondkapjes zijn aangeschaft en verwijst naar een Whatsappgesprek met “Younes Mondkapjes”. [eiser] heeft ter zitting gezegd dat zij dit wel wil aannemen en dat deze uitgave dus binnen haar statutaire doelomschrijving past.
Uitgave 40: € 400 aan Autorent Kohler D-H
2.12.
Het bedrag van € 400 ziet op de huur van een bestelbus in de meivakantie. [eiser] stelt dat met de huur van een auto in een schoolvakantie niet het statutaire doel [eiser] wordt behartigd. [gedaagde] voert aan dat hij dat busje nodig had om archief en kantoorspullen vanuit zijn woning naar de school te verhuizen. Het archief bestond volgens hem uit dossiers van rechtszaken waarbij [eiser] vanaf 2010 betrokken was. Tussen partijen is niet in geschil dat het verhuizen van dossiers van [eiser] binnen de statutaire doelomschrijving van [eiser] valt. [eiser] twijfelt echter of de gehuurde bestelbus daar daadwerkelijk voor is gebruikt. Zij onderbouwt echter verder niet dat de gehuurde bestelbus voor een privéaangelegenheid van [gedaagde] is gebruikt. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [gedaagde] buiten de statutaire doelomschrijving van [eiser] heeft gehandeld.
Uitgave 45: € 622,99 aan Mediamarkt
2.13.
[eiser] stelt dat niet duidelijk is op welke manier de uitgave van € 622,99 aan de Mediamarkt ten goede zijn gekomen van [eiser]. [gedaagde] heeft aangevoerd dat met het bedrag van € 622,99 een mobiele telefoon is aangeschaft voor de secretaresse. Dit volgt ook uit de notulen van de bestuursvergaderingen (productie 15/16 conclusie van antwoord). [eiser] heeft dat verder niet weersproken. Het aanschaffen van een mobiele telefoon voor het personeel valt binnen de statutaire doelomschrijving van [eiser]. Met name omdat [eiser] ter zitting heeft gezegd dat een aantal personeelsleden nog altijd een mobiele telefoon van school heeft. [gedaagde] is met de aanschaf van de telefoon dus niet buiten de statutaire doelomschrijving getreden.
De vordering van € 7.687,15 wordt afgewezen
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat [gedaagde] met de betalingen van in totaal € 7.687,15 in strijd heeft gehandeld met de statutaire doelomschrijving van [eiser]. Van onrechtmatig handelen is dus geen sprake, zodat [gedaagde] daarvoor niet aansprakelijk is in zijn hoedanigheid van bestuurder. Dit gedeelte van de vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
Vordering 2: advocaatkosten van in totaal € 34.487
2.15.
[eiser] stelt dat [gedaagde] met gelden van [eiser] voor een totaalbedrag van € 34.487 aan facturen voor advocaatkosten heeft betaald, terwijl deze facturen betrekking hebben op werkzaamheden die niet ten behoeve van [eiser] zijn verricht, maar uitsluitend voor kwesties die betrekking hebben op de privésfeer van [gedaagde]. [gedaagde] heeft hiermee buiten de statutaire doelomschrijving van [eiser] gehandeld en daarmee dus onrechtmatig, aldus [eiser].
Advocaatkosten 1: € 3.630 aan Boekx B.V.
2.16.
Op 26 mei 2020 heeft [gedaagde] een bedrag van € 3.630 betaald aan advocatenkantoor Boekx B.V. [eiser] stelt dat deze kosten zien op een kwestie waarbij [gedaagde] in persoon meende lasterlijk te zijn behandeld door een oud-medewerker van [eiser]. Dit was dus een persoonlijke aanval op [gedaagde] en niet op de school. [gedaagde] betwist dat. Hij voert aan dat de oud-medewerker lasterlijke teksten deelde waarbij [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder werd aangevallen en waarbij expliciet werd gerefereerd aan het [naam school]. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat dit een bestuurlijke kwestie betrof. Uit het Facebookbericht van de oud-medewerker dat [gedaagde] als productie 28 heeft overgelegd, volgt dat de oud-medewerker zowel [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder als het [naam school] bekritiseerde. Dat het bestuur dit als een schadelijk situatie voor [eiser] bestempelde en hiertegen juridische maatregelen wilde nemen, is een reële reactie. [gedaagde] heeft dan ook niet in strijd met de statutaire doelomschrijving van [eiser] gehandeld, door in dit geval namens het [eiser] juridische bijstand in te schakelen. Hij heeft hiermee immers de reputatie van [eiser] willen beschermen.
Advocaatkosten 2: € 17.547 aan Knoops Advocaten
2.17.
[gedaagde] heeft met gelden van [eiser] twee betalingen van in totaal € 17.547 aan Knoops advocaten gedaan. De facturen die hieraan ten grondslag liggen hebben volgens [eiser] betrekking op een strafzaak van het OM tegen [gedaagde]. Deze strafzaak volgde op een aangifte die een inspecteur van de Onderwijsinspectie tegen [gedaagde] had gedaan, omdat deze inspecteur meende dat [gedaagde] zich jegens hem schuldig had gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie. Volgens [eiser] betreft de strafzaak van [gedaagde] een zuivere privéaangelegenheid. De rechtbank volgt [eiser] daarin niet. [gedaagde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder werd verdacht van een strafbaar feit. Dit volgt uit het transcript van de politie van het verhoor van [gedaagde] (productie 30 conclusie van antwoord). Daarin zegt de verbalisant het volgende: "
u bent geboren in Den Haag op [geboortedag] 1980 en u bent woonachtig aan de [adres] in [plaats 2]. U bent hier in de hoedanigheid van directeur van het [naam school] te [plaats 1]".
2.18.
Bovendien is het niet duidelijk op welke werkzaamheden de betalingen van in totaal € 17.547 zien. [gedaagde] heeft aangevoerd dat nauwelijks werkzaamheden in de strafzaak zijn verricht, omdat de aangifte vrij snel weer is ingetrokken. [eiser] heeft daarop de gelegenheid gekregen om nader te onderbouwen waar die betalingen op zagen. Zij verwijst naar de voorschotbetalingen aan Knoops Advocaten (productie 36 en 37 conclusie van antwoord), maar die specificeren niet de werkzaamheden waarop die bedragen betrekking zouden moeten hebben.
2.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] onvoldoende heeft toegelicht dat de betalingen aan Knoops Advocaten gedaan zijn in het kader van een zuivere privéaangelegenheid van [gedaagde]. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat [gedaagde] met die betalingen buiten de statutaire doelomschrijving van [eiser] is getreden.
Advocaatkosten 3: € 13.310 Dutch Advocaten LLP
2.20.
[gedaagde] heeft met gelden van [eiser] twee betalingen van in totaal € 13.310 aan Dutch Advocaten LLP gedaan. Ook dit betreffen volgens [eiser] kosten die voor rekening van [gedaagde] als privépersoon komen. Dutch Advocaten LLP heeft [gedaagde] immers, samen met de heer [naam], als privépersonen bijgestaan; nota bene in een kort geding op 28 mei 2020 tegen [eiser], aldus [eiser]. [gedaagde] betwist dat de betalingen op het kort geding zagen. Hij voert aan dat de factuur die wel op het kort geding zag, nooit is betaald en dat hij in privé met Dutch Advocaten LLP inmiddels afspraken heeft gemaakt over de betaling daarvan door hem. [eiser] stelt dat het niet anders kan dan dat deze betalingen op het kort geding zagen, omdat het kort geding op 28 mei plaatsvond en de betalingen op 26 mei en 3 juni 2020 zijn verricht. Zij heeft echter ter zitting gezegd dat zij, ondanks een verzoek daartoe van de rechtbank, de specificaties niet bij Dutch Advocaten LLP heeft willen opvragen. Dat lag wel op haar weg, omdat het facturen zijn gericht aan [eiser]. Omdat [eiser] de specificaties niet wil opvragen, blijft het giswerk waarop de betalingen zagen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [gedaagde] buiten de statutaire doelomschrijving van [eiser] is getreden met de betalingen van in totaal € 13.3100 aan Dutch Advocaten LLP. Dit komt voor rekening en risico van [eiser].
De vordering van € 34.487,00 zal worden afgewezen
2.21.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] met de betalingen van advocaatkosten van in totaal € 34.487,00 in strijd heeft gehandeld met de statutaire doelomschrijving van [eiser]. Van onrechtmatig handelen is dus geen sprake, zodat [gedaagde] daarvoor niet aansprakelijk is. Dit gedeelte van de vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
Vordering 3: juridische kosten Sogni Legal B.V. van in totaal € 4.655,00
2.22.
[gedaagde] heeft drie betalingen van in totaal € 4.655 gedaan aan Sogni Legal B.V. [gedaagde] voert aan dat Sogni Legal [eiser] heeft geadviseerd over de oprichting van een tweede vestiging van het [naam school] waarbij het ging om een samenwerkingsverband tussen [eiser] en Stichting de Ozonlaag. [eiser] en Stichting de Ozonlaag hadden afgesproken dat [eiser] de kosten van Sogni Legal voor haar rekening zou nemen, aldus [gedaagde]. [eiser] stelt dat [gedaagde] deze afspraak niet had mogen maken. Volgens haar hadden de juridische kosten die in dat verband zijn gemaakt, voor rekening moeten komen van Stichting de Ozonlaag, omdat er alleen maar werkzaamheden zijn verricht voor Stichting de Ozonlaag. Door deze kosten voor rekening van [eiser] te laten komen, heeft [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk uitgeoefend. [eiser] heeft echter niet weersproken dat er plannen waren voor een samenwerkingsverband tussen [eiser] en Stichting de Ozonlaag en dat de nieuwe vestiging onderwijs op islamitische grondslag zou aanbieden. Dit valt binnen de statutaire doelomschrijving van [eiser]. Dat de afspraak is gemaakt dat [eiser] de juridische kosten voor haar rekening zou nemen, is evenmin in strijd met de statutaire doelomschrijving, omdat [eiser] betrokken was bij het oprichten van de nieuwe vestiging. De kosten zijn dus niet alleen maar in het belang van Stichting de Ozonlaag gemaakt. [eiser] heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom niettemin [gedaagde] ter zake toch een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De vordering tot betaling van € 4.655 zal dan ook worden afgewezen.
De vordering van [eiser] wordt volledig afgewezen
2.23.
Uit het voorgaande volgt dat de drie vorderingen van [eiser] van in totaal € 46.829,15 zullen worden afgewezen.
De proceskosten
2.24.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
2.452,00

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.452,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.