ECLI:NL:RBDHA:2024:2404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23_2811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na tegemoetkoming in beroep met betrekking tot boete voor het omzetten van woonruimte zonder vergunning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan eiser is opgelegd voor het omzetten van woonruimte zonder de benodigde vergunning. De boete, oorspronkelijk vastgesteld op € 20.000,- bij besluit van 22 september 2022, werd in een later besluit op 23 november 2023 verlaagd naar € 10.000,-. Eiser heeft op 17 april 2023 beroep ingesteld tegen het eerste besluit, en verzocht om een proceskostenvergoeding in zowel bezwaar als beroep. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder met het tweede besluit aan eiser tegemoet is gekomen. Eiser had verzocht om vergoeding van de proceskosten in bezwaar, maar dit verzoek was niet tijdig gedaan volgens de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de proceskostenvergoeding alleen betrekking kan hebben op de kosten in beroep. Eiser krijgt een vergoeding van € 875,- voor de rechtsbijstand, en het betaalde griffierecht van € 184,- moet ook door verweerder worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Kortenbach),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R.D. Ferhmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete die verweerder aan eiser heeft opgelegd voor het omzetten van woonruimte zonder de daarvoor benodigde vergunning.
1.1.
Bij besluit van 22 september 2022 heeft verweerder een boete opgelegd van
€ 20.000,-. Met het bestreden besluit (besluit 1) van 27 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Tegen besluit 1 heeft eiser op 17 april 2023 beroep ingesteld.
1.3.
Bij besluit van 23 november 2023 (besluit 2) heeft verweerder de opgelegde boete verlaagd naar € 10.000,-. Het beroep van eiser is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede tegen dit besluit gericht.
1.4.
Desgevraagd heeft eiser laten weten zijn beroep niet in te trekken en verzocht om een proceskostenvergoeding in zowel bezwaar als beroep. Verweerder heeft in reactie laten weten zich te verzetten tegen een proceskostenveroordeling, voor zover die ziet op de proceskosten in bezwaar.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Het beroep van eiser tegen besluit 1 richt zich ertegen dat verweerder de boete heeft verhoogd vanwege een herhaling van de overtreding. Met besluit 2 heeft verweerder de boete verlaagd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder de boete kan worden verhoogd wegens herhaling van de overtreding. Verweerder is in zoverre tegemoet gekomen aan het beroep. Eiser en verweerder verschillen van mening over de vraag of de in bezwaar gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder niet alleen de in beroep gemaakte proceskosten moet vergoeden, maar ook de in bezwaar gemaakte proceskosten. In het beroepschrift is verzocht om vergoeding van deze kosten. Dat is tijdig, omdat het verzoek is gedaan voordat bij besluit 2 opnieuw op het bezwaar is beslist.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Procesbelang bij het beroep tegen besluit 1
4. Met besluit 2 is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep, in zoverre dat het bedrag van de boete is gecorrigeerd. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen besluit 1. Het beroep tegen besluit 1 moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.1.
Omdat verweerder in deze beroepsprocedure met besluit 2 aan eiser tegemoet is gekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Zoals hierna wordt toegelicht, kan die alleen betrekking hebben op de in beroep gemaakte kosten.
Het beroep tegen besluit 2
5. Anders dan eiser betoogt, is het verzoek om vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten niet tijdig gedaan. Omdat het verzoek pas is gedaan in beroep, wordt niet voldaan aan de in artikel 7:15, derde lid, van de Awb opgenomen voorwaarde dat het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Verweerder heeft namelijk op 27 maart 2023 op het bezwaar beslist. Dat hangende beroep een nieuw besluit op bezwaar is genomen, althans een besluit tot wijziging van de eerdere beslissing op bezwaar, maakt dit niet anders. Het beroep tegen besluit 2 is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen besluit 2 is ongegrond. Eiser krijgt gelet op de tegemoetkoming aan zijn beroep een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 875,-.
6.1.
Overigens wijst de rechtbank erop dat het in deze zaak betaalde griffierecht van
€ 184,- op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door verweerder aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
28 februari 2024.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.