ECLI:NL:RBDHA:2024:2394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
FT RK 24/57
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een faillissementsverzoek wegens onvoldoende bewijs van vorderingsrecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 februari 2024 een verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] B.V. afgewezen. [verzoeker] had een verzoekschrift ingediend, waarin hij stelde een vordering van € 98.000,-- te hebben op [verweerster], die hij had overgenomen via een akte van cessie. [verweerster] betwistte echter de vordering en stelde dat zij niet in betalingsproblemen verkeerde. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 13 februari 2024, waarbij zowel [verzoeker] als zijn advocaat, mr. S.A.L.L. Caris, en de advocaten van [verweerster] aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het vorderingsrecht van [verzoeker] niet summierlijk was gebleken. Dit betekent dat er onvoldoende bewijs was dat [verweerster] in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen, wat een vereiste is voor het uitspreken van een faillissement. De rechtbank concludeerde dat het verweer van [verweerster] niet zonder redelijke kans van slagen was en dat er geen grond was om het faillissementsverzoek toe te wijzen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. drs. J.C.A.T. Frima, in samenwerking met griffier R. Becker.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/660048 / FT RK 24/57
vonnis van 15 februari 2024
in de zaak van
[verzoeker](hierna: [verzoeker] ),
verzoeker,
advocaat: mr. S.A.L.L. Caris,
tegen
[verweerster] B.V.(hierna: [verweerster] ),
verweerster,
advocaten: mr. F.C.B. Poiron, mr. B. Verkerk en mr. J.R. Everhardus.
Waar deze zaak over gaat
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerster] . De rechtbank wijst dit verzoek af. Zij legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerster] .
1.2.
Het verzoekschrift is op 13 februari 2024 in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- [verzoeker] voornoemd;
- mr. Caris voornoemd, advocaat van [verzoeker] ;
- [naam 1] , financieel adviseur van [verzoeker] ;
- [naam 2] namens [verweerster] ;
- mrs. Poiron, Verkerk en Everhardus voornoemd, advocaten van [verweerster] .
1.3.
De rechtbank heeft kennis genomen van een akte inbreng aanvullende producties van mr. Caris van 12 februari 2024, een verweerschrift met bijlagen van mr. Verkerk van 12 februari 2024 en een ter zitting overgelegde pleitnota van mr. Caris.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Standpunten van partijen

2.1.
[verzoeker] stelt dat hij een vordering heeft op [verweerster] van € 98.000,-- te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke (handels)rente in verband met de aanschaf van een auto. [verzoeker] stelt dat hij deze vordering heeft overgenomen door middel van een akte van cessie. De overgenomen vordering is een vordering op [bedrijfsnaam 1] VOF (hierna: [bedrijfsnaam 1] Vof). Uit de akte van cessie blijkt dat [naam 3] (hierna: [naam 3] ) die vordering namens [bedrijfsnaam 1] Vof heeft erkend. [verweerster] is als een van de vennoten van [bedrijfsnaam 1] Vof hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering. [verzoeker] heeft [verweerster] gesommeerd te betalen. [verweerster] betaalt echter niet.
[verzoeker] heeft verder gesteld dat [verweerster] meer schulden onbetaald laat, waaronder een steunvordering van [naam 4] van totaal € 42.300,-- inzake betaalde maar niet-ontvangen auto’s. Hierdoor is sprake van pluraliteit van schuldeisers. Daarmee staat volgens [verzoeker] ook vast dat [verweerster] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
2.2.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij erkent het vorderingsrecht van [verzoeker] niet. Voorts betwist zij dat zij meerdere schulden onbetaald laat en dat zij heeft opgehouden te betalen. Kort samengevat komen haar verweren op het volgende neer:
De rechtsverhouding tussen [verweerster] en [naam 3] en de praktijken van [naam 3]
[verweerster] is slachtoffer geworden van het optreden van haar voormalig medevennoot [naam 3] . [verweerster] en [naam 3] waren vennoten van [bedrijfsnaam 1] Vof. Deze vof hield zich bezig met het inkopen, restaureren en verkopen van (vooral) klassieke auto’s. Alleen [naam 3] was actief werkzaam in de onderneming van [bedrijfsnaam 1] Vof. [verweerster] was slechts financier. [verweerster] en [naam 3] zijn overeengekomen dat zij [bedrijfsnaam 1] Vof per 1 januari 2022 zouden beëindigen en dat [naam 3] de onderneming zou voortzetten als eenmanszaak. Hij zou [verweerster] voor de overname een koopsom betalen van € 750.000,-, welke koopsom is omgezet in een lening van [verweerster] aan [naam 3] . Later is gebleken dat [naam 3] vele schulden van de door hem overgenomen onderneming onbetaald heeft gelaten, waaronder ook die aan [verweerster] . Een van de oplichtingspraktijken van [naam 3] betreft het verkopen van dezelfde auto (Bentley Continental) aan vijf kopers, zonder die aan (een van) hen te leveren. Die auto is bovendien eigendom van [verweerster] .
De vordering van [verzoeker]
legt aan zijn vordering een akte van cessie ten grondslag, maar [naam 3] heeft die beweerdelijk namens [bedrijfsnaam 1] Vof ondertekend, kennelijk op 27 januari 2023, dus na de vaststellingsovereenkomst van 1 november 2022 tussen hem en [verweerster] inzake de beëindiging van [bedrijfsnaam 1] Vof. [naam 3] was dus niet meer bevoegd [bedrijfsnaam 1] Vof te vertegenwoordigen.
Daarnaast geldt dat de oorspronkelijke partij die de vermeende vordering in handen had niet [verzoeker] , maar [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna [bedrijfsnaam 2] ) was. [verweerster] betwist de rechtmatigheid van hetgeen in de akte van cessie zou zijn overeengekomen. Meer specifiek betwist [verweerster] :
- dat [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 1] Vof zaken met elkaar hebben gedaan op het gebied van het over en weer leveren van auto’s, dat [bedrijfsnaam 2] bij [bedrijfsnaam 1] Vof een Mercedes 300 SL heeft aangeschaft, laat staan voor een aankoopbedrag van € 315.000,- en dat zij dat bedrag aan [bedrijfsnaam 1] Vof heeft voldaan;
- dat [bedrijfsnaam 2] uit hoofde van enige zaken die zij met [bedrijfsnaam 1] Vof zou hebben gedaan een vordering zou hebben gehad van aanvankelijk € 112.800,- en nu
€ 98.000,-;
- dat tussen [bedrijfsnaam 2] en [verzoeker] een titel heeft bestaan op basis waarvan [bedrijfsnaam 2] aan [verzoeker] enige vordering heeft kunnen overdragen en dat [bedrijfsnaam 2] bij het aangaan van de akte rechtsgeldig vertegenwoordigd is;
- dat de gestelde vertegenwoordiger van [bedrijfsnaam 2] , de heer [naam 5] , überhaupt bestaat, dat zijn handtekening onder de akte staat en dat hij rechtsgeldig tot bestuurder van [bedrijfsnaam 2] benoemd is;
- dat [verzoeker] , ondanks het feit dat ten tijde van de ondertekening van de akte van cessie de beëindiging van [bedrijfsnaam 1] Vof nog niet in het handelsregister was ingeschreven, daarvan niet op de hoogte was.
Niet opgehouden te betalen
[verweerster] stelt ten slotte dat zij niet heeft opgehouden te betalen. Tot voor kort
was zij een gezonde onderneming met beperkte operationele verplichtingen die kunnen
worden nagekomen. Het probleem zit in de beweerdelijke vorderingen van schuldeisers
van [bedrijfsnaam 1] Vof die zij tot voor kort niet kende. Zij is daardoor ook noodgedwongen
betrokken bij procedures. [verweerster] bestrijdt bij gebrek aan wetenschap
vorderingen van schuldeisers en wil die nader kunnen onderzoeken en aan hen zo
nodig in een WHOA-procedure een aanbod doen.

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verweerster] in Nederland ligt.
Het beoordelingskader
3.2.
Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer van een vorderingsrecht van een verzoeker is gebleken én is gebleken dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander moet summierlijk blijken, dat wil zeggen dat zowel de toestand als de vordering na een kort, eenvoudig onderzoek moeten blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
Vorderingsrecht van [verzoeker]
3.3.
[verweerster] heeft de vordering van [verzoeker] uitgebreid gemotiveerd betwist en daarbij diverse producties overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij deze stand van zaken in het kader van dit verzoek niet voorbij worden gegaan aan het verweer van [verweerster] . Op basis van summier onderzoek kan niet worden geconcludeerd dat het verweer in een bodemprocedure zonder redelijke kans van slagen is. De rechtbank kan dus nu niet uitgaan van een vorderingsrecht van [verzoeker] jegens [verweerster] . Dat maakt dat het verzoek tot faillietverklaring al
op die grond moet worden afgewezen. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht over (het bestaan van) de ter zitting gepresenteerde steunvordering en over het bestaan van de toestand van te hebben opgehouden te betalen, behoeft bij die stand van zaken geen bespreking meer.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] af.
Dit is een beslissing van mr. mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met R. Becker,
griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.