2.2.[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij erkent het vorderingsrecht van [verzoeker] niet. Voorts betwist zij dat zij meerdere schulden onbetaald laat en dat zij heeft opgehouden te betalen. Kort samengevat komen haar verweren op het volgende neer:
De rechtsverhouding tussen [verweerster] en [naam 3] en de praktijken van [naam 3]
[verweerster] is slachtoffer geworden van het optreden van haar voormalig medevennoot [naam 3] . [verweerster] en [naam 3] waren vennoten van [bedrijfsnaam 1] Vof. Deze vof hield zich bezig met het inkopen, restaureren en verkopen van (vooral) klassieke auto’s. Alleen [naam 3] was actief werkzaam in de onderneming van [bedrijfsnaam 1] Vof. [verweerster] was slechts financier. [verweerster] en [naam 3] zijn overeengekomen dat zij [bedrijfsnaam 1] Vof per 1 januari 2022 zouden beëindigen en dat [naam 3] de onderneming zou voortzetten als eenmanszaak. Hij zou [verweerster] voor de overname een koopsom betalen van € 750.000,-, welke koopsom is omgezet in een lening van [verweerster] aan [naam 3] . Later is gebleken dat [naam 3] vele schulden van de door hem overgenomen onderneming onbetaald heeft gelaten, waaronder ook die aan [verweerster] . Een van de oplichtingspraktijken van [naam 3] betreft het verkopen van dezelfde auto (Bentley Continental) aan vijf kopers, zonder die aan (een van) hen te leveren. Die auto is bovendien eigendom van [verweerster] .
De vordering van [verzoeker]
legt aan zijn vordering een akte van cessie ten grondslag, maar [naam 3] heeft die beweerdelijk namens [bedrijfsnaam 1] Vof ondertekend, kennelijk op 27 januari 2023, dus na de vaststellingsovereenkomst van 1 november 2022 tussen hem en [verweerster] inzake de beëindiging van [bedrijfsnaam 1] Vof. [naam 3] was dus niet meer bevoegd [bedrijfsnaam 1] Vof te vertegenwoordigen.
Daarnaast geldt dat de oorspronkelijke partij die de vermeende vordering in handen had niet [verzoeker] , maar [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna [bedrijfsnaam 2] ) was. [verweerster] betwist de rechtmatigheid van hetgeen in de akte van cessie zou zijn overeengekomen. Meer specifiek betwist [verweerster] :
- dat [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 1] Vof zaken met elkaar hebben gedaan op het gebied van het over en weer leveren van auto’s, dat [bedrijfsnaam 2] bij [bedrijfsnaam 1] Vof een Mercedes 300 SL heeft aangeschaft, laat staan voor een aankoopbedrag van € 315.000,- en dat zij dat bedrag aan [bedrijfsnaam 1] Vof heeft voldaan;
- dat [bedrijfsnaam 2] uit hoofde van enige zaken die zij met [bedrijfsnaam 1] Vof zou hebben gedaan een vordering zou hebben gehad van aanvankelijk € 112.800,- en nu
€ 98.000,-;
- dat tussen [bedrijfsnaam 2] en [verzoeker] een titel heeft bestaan op basis waarvan [bedrijfsnaam 2] aan [verzoeker] enige vordering heeft kunnen overdragen en dat [bedrijfsnaam 2] bij het aangaan van de akte rechtsgeldig vertegenwoordigd is;
- dat de gestelde vertegenwoordiger van [bedrijfsnaam 2] , de heer [naam 5] , überhaupt bestaat, dat zijn handtekening onder de akte staat en dat hij rechtsgeldig tot bestuurder van [bedrijfsnaam 2] benoemd is;
- dat [verzoeker] , ondanks het feit dat ten tijde van de ondertekening van de akte van cessie de beëindiging van [bedrijfsnaam 1] Vof nog niet in het handelsregister was ingeschreven, daarvan niet op de hoogte was.
Niet opgehouden te betalen
[verweerster] stelt ten slotte dat zij niet heeft opgehouden te betalen. Tot voor kort
was zij een gezonde onderneming met beperkte operationele verplichtingen die kunnen
worden nagekomen. Het probleem zit in de beweerdelijke vorderingen van schuldeisers
van [bedrijfsnaam 1] Vof die zij tot voor kort niet kende. Zij is daardoor ook noodgedwongen
betrokken bij procedures. [verweerster] bestrijdt bij gebrek aan wetenschap
vorderingen van schuldeisers en wil die nader kunnen onderzoeken en aan hen zo
nodig in een WHOA-procedure een aanbod doen.