ECLI:NL:RBDHA:2024:2377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Unieburger en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Unieburger. Eiser, een Bulgaarse nationaliteit, had tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid deze maatregel had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel op de juiste grondslag heeft gebaseerd, aangezien eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat eiser Nederland binnen een maand moest verlaten, maar eiser had hieraan geen gevolg gegeven.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, dat hij rechtmatig verblijf had als Unieburger, verworpen. Eiser had niet aangetoond dat hij zijn eerdere verblijf in Nederland had beëindigd, en de staatssecretaris had voldoende gronden om de maatregel van bewaring te handhaven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, ondanks dat de maatregel van bewaring op 11 februari 2024 was opgelegd en de vlucht pas op 23 februari 2024 was gepland. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om bij Unieburgers extra voortvarendheid te betrachten, maar oordeelt dat in dit geval aan die verplichting is voldaan. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 15 februari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Heeft de staatssecretaris de juiste grondslag voor de maatregel gehanteerd?
2. Eiser voert aan dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Hij heeft de Bulgaarse nationaliteit en is dus Unieburger. In die hoedanigheid heeft hij recht op een vrije termijn en vrij verkeer en verblijf in Nederland. Om die reden kon eiser niet op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 (onrechtmatig verblijf) in bewaring worden gesteld.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft bij besluit van 11 oktober 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Eiser diende Nederland binnen een maand te verlaten. Dit besluit is een verwijderingsbesluit en is op 17 oktober 2023 aan eiser uitgereikt. Dat is niet in geschil.
3.1.
Eiser kan alleen opnieuw verblijfsrecht verkrijgen als hij zijn eerdere verblijf op het grondgebied daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, zodat bij een terugkeer het verblijf in werkelijkheid geen voortzetting is van zijn eerdere verblijf. Pas dan wordt voldaan aan het verwijderingsbesluit van 11 oktober 2023. [1]
3.2.
De staatssecretaris stelt terecht dat het verwijderingsbesluit nog steeds geldt en dus niet zijn werking heeft verloren. Eiser voert aan dat het niet uit te sluiten is dat hij is teruggekeerd naar Bulgarije, maar uit eisers verdere verklaringen blijkt niet dat hij is teruggekeerd. Tijdens zijn gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft hij namelijk verklaard dat hij sinds ongeveer een jaar in Nederland is. Eiser maakt verder ook niet aannemelijk dat hij zijn eerdere verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Eiser verbleef dus onrechtmatig in Nederland. De bewaring is in zoverre dus terecht gebaseerd op artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000.
Zijn er voldoende gronden van de maatregel van bewaring?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De staatssecretaris heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij de zware grond 3a en de lichte grond 4a laat vallen.
5. Eiser voert aan dat de zware gronden 3b en 3c niet mochten worden tegengeworpen. Eiser is immers een Unieburger en heeft in die hoedanigheid recht op een vrije termijn en vrij verkeer en verblijf in Nederland. Over de zware grond 3i voert eiser aan dat hij juist heeft aangegeven dat hij wil vertrekken naar Bulgarije.
6. De beroepsgrond slaagt niet. Zoals hierboven staat weergegeven, heeft de staatssecretaris bij besluit van 11 oktober 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Het is niet gebleken dat eiser heeft voldaan aan dit verwijderingsbesluit. Daarmee is de zware grond 3c feitelijk juist. De zware grond 3b is ook feitelijk juist. De staatssecretaris heeft in de bewaringsmaatregel toegelicht dat eiser geen melding heeft gedaan van zijn illegaal verblijf. Ook stond er op 19 oktober 2023 een vlucht geboekt voor eisers vertrek, maar eiser is niet verschenen. Wat eiser aanvoert over de zware grond 3i, slaagt niet. De staatssecretaris heeft die grond terecht voorzien van de feitelijke toelichting dat eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij een schuld heeft bij een kredietverlener in Bulgarije en daarom niet terug wil.
6.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 [2] volgt dat om de zware gronden 3b, 3c en 3i ten grondslag te kunnen leggen aan de maatregel, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hieruit bleek dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige (lichte) gronden behoeven daarom geen bespreking.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000?
7. Eiser voert aan dat hij heeft aangegeven dat hij zelfstandig wil vertrekken naar Bulgarije. Daarin had de staatssecretaris aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000.
7.1.
De rechtbank overweegt dat voor toepassing van deze bepaling is vereist dat iemand echt zelfstandig kan vertrekken. De staatssecretaris stelt terecht dat de enkele stelling dat iemand wil vertrekken, onvoldoende is. Bovendien volgt uit de toelichting bij zware grond 3i ook dat eiser juist heeft verklaard dat hij niet terug wil. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. De maatregel is op 11 februari 2024 opgelegd en de vlucht waarmee eiser zou vertrekken stond pas gepland op 23 februari 2024. Bij een Unieburger moet de staatssecretaris een meer dan gebruikelijke voortvarendheid betrachten.
9. Het is juist dat de staatssecretaris bij een voorgenomen uitzetting van een Unieburger een meer dan gebruikelijke voortvarendheid moet betrachten. [3] De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dat heeft gedaan. De staatssecretaris heeft gepoogd om op 13 februari 2024 een vertrekgesprek te voeren met eiser. Dat bleek uiteindelijk niet mogelijk, vanwege het ontbreken van een Bulgaarse tolk. Op 14 februari 2024 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Ook heeft de staatssecretaris op 12 februari 2024 aan het Openbaar Ministerie gevraagd of er bezwaren bestonden tegen eisers vertrek, waarop hij op 14 februari 2024 het bericht kreeg dat er geen bezwaren waren. De staatssecretaris heeft toegelicht dat hij op dat moment ook een akkoord ontving voor een vlucht op 23 februari 2024, maar ook een bericht kreeg vanuit het CJI [4] dat eiser nog een gevangenisstraf moet uitzitten van dertien dagen. Om die reden is de vlucht op 23 februari 2024 geannuleerd. De rechtbank oordeelt dat hieruit blijkt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. Daarmee merkt zij op dat de bewaring een week en vijf dagen zou hebben geduurd als eiser op 23 februari 2024 zou zijn uitgezet. Dat acht de rechtbank niet onredelijk lang. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het arrest F.S. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506
3.Dat volgt ook uit de uitspraak van de ABRvS van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:562.
4.Centraal Justitieel Incasso Bureau.