Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Procedure
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 6 september 2023;
- het verweerschrift van de zijde van [belanghebbende 1] , ter griffie ingekomen op 4 januari 2024;
- het verweerschrift van de zijde van [belanghebbende 2] , ter griffie ingekomen op 4 januari 2024;
- de in het geding gebrachte producties.
2.Feiten
[erflaatster](hierna: erflaatster), laatstelijk wonende te [woonplaats 2] . Erflaatster was de moeder van [verzoekster] en [belanghebbende 1] en de oma van [belanghebbende 2] . [belanghebbende 2] is de dochter van [verzoekster] .
“[…] mr. Davidse geeft aan dat de kans vrij groot is dat [verzoekster] het bewind zal aanvechten. […] [verzoekster] heeft gedurende drie (3) maanden na het overlijden van Erflaatster de bevoegdheid de juistheid van de in het Hoofdtestament opgenomen grond voor de instelling van het bewind te betwisten (artikel 4:75 lid 2 BW). [verzoekster] dient dit te doen jegens degene die de grond staande houdt. Dit zal de bewindvoerder ( [belanghebbende 1] ) zijn. De bewindvoerder zal dan moeten aantonen dat de opgegeven grond juist is.
Mr. Davidse merkt op dat de afspraak van vandaag een keer is verzet en dat de termijn van drie (3) maanden na het overlijden van Erflaatster inmiddels is verstreken. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter de termijn van drie (3) maanden voor de betwisting van de grond voor het instellen van het bewind verlengen. Dit kan zelfs nadat de termijn is verstreken (artikel 4:77 BW). Partijen komen overeen om de vervaltermijn niet in te roepen, teneinde [verzoekster] in staat te stellen in alle rust haar positie te bepalen.
In het kader van de betwisting van de grond voor de instelling van het bewind dient een verzoekschrift te worden ingediend door de legitimaris ( [verzoekster] ). […]