ECLI:NL:RBDHA:2024:2367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
10706379 EJ VERZ 23-80653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging termijn voor betwisting van bewind op basis van bijzondere omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de termijn voor het betwisten van de grond voor het instellen van bewind, zoals vermeld in artikel 4:75 lid 2 BW, kan worden verlengd. De verzoekster, die de dochter is van de erflaatster, heeft verzocht om verlenging van deze termijn, omdat zij meent dat er bijzondere omstandigheden zijn die deze verlenging rechtvaardigen. De erflaatster is op [overlijdensdag] 2021 overleden en had in haar testament [belanghebbende 1] als enig erfgename benoemd, terwijl verzoekster een legitieme portie is gelegateerd. De verzoekster heeft aangevoerd dat door COVID-19-beperkingen en de afwezigheid van de executeur de bespreking bij de notaris pas op 22 maart 2022 heeft plaatsgevonden, meer dan drie maanden na het overlijden van de erflaatster. Tijdens deze bespreking is afgesproken om geen beroep te doen op de termijn van artikel 4:75 lid 2 BW. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de termijn niet ter vrije bepaling van partijen staat en dat de afspraak tussen partijen niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die verlenging rechtvaardigt. De verzoekster heeft niet tijdig een procedure aangespannen om de grond voor het bewind te betwisten, wat haar rechten heeft geschaad. De kantonrechter heeft het verzoek tot verlenging van de termijn afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CdW
Zaaknr.: 10706379 EJ VERZ 23-80653
7 februari 2024
Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. B.J. Davidse,
waarin als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende 1] ,wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. L.E. Leunissen,
en
[belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gemachtigde: mr C.S.M. Ruijgrok.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ”, “ [belanghebbende 1] ” en “ [belanghebbende 2] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 6 september 2023;
  • het verweerschrift van de zijde van [belanghebbende 1] , ter griffie ingekomen op 4 januari 2024;
  • het verweerschrift van de zijde van [belanghebbende 2] , ter griffie ingekomen op 4 januari 2024;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 10 januari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [verzoekster] , bijgestaan door mr. B.J. Davidse, [belanghebbende 1] , bijgestaan door mr. L.E. Leunissen, en [belanghebbende 2] , bijgestaan door mr. C.S.M. Ruijgrok. Daarbij heeft mr. Davidse een pleitnotitie overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
Op [overlijdensdag] 2021 is overleden te [plaats] :
[erflaatster](hierna: erflaatster), laatstelijk wonende te [woonplaats 2] . Erflaatster was de moeder van [verzoekster] en [belanghebbende 1] en de oma van [belanghebbende 2] . [belanghebbende 2] is de dochter van [verzoekster] .
2.2.
Erflaatster heeft haar uiterste wil vastgelegd in een testament van 15 mei 2014 (hierna: het testament). In het testament heeft erflaatster [belanghebbende 1] tot haar enig erfgename benoemd en aan [verzoekster] een bedrag in geld en/of liquide effecten ter grootte/waarde van haar legitieme portie gelegateerd. Erflaatster heeft al hetgeen [verzoekster] als legataris uit haar nalatenschap verkrijgt onder bewind gesteld tot haar overlijden. In het testament wordt [belanghebbende 1] tot bewindvoerster en tot executeur benoemd. [belanghebbende 2] wordt benoemd als de opvolgster van [belanghebbende 1] indien [belanghebbende 1] als bewindvoerster of executeur ontbreekt of komt te ontbreken.
2.3.
Op 22 maart 2022 heeft er een bespreking plaatsgevonden bij een notaris over het testament en de (afwikkeling van de) nalatenschap, waarbij onder andere [verzoekster] en [belanghebbende 1] aanwezig waren. Daarvan is door een kandidaat-notaris een gespreksverslag opgemaakt. In dit verslag staat, voor zover relevant, het volgende:
“[…] mr. Davidse geeft aan dat de kans vrij groot is dat [verzoekster] het bewind zal aanvechten. […] [verzoekster] heeft gedurende drie (3) maanden na het overlijden van Erflaatster de bevoegdheid de juistheid van de in het Hoofdtestament opgenomen grond voor de instelling van het bewind te betwisten (artikel 4:75 lid 2 BW). [verzoekster] dient dit te doen jegens degene die de grond staande houdt. Dit zal de bewindvoerder ( [belanghebbende 1] ) zijn. De bewindvoerder zal dan moeten aantonen dat de opgegeven grond juist is.
Mr. Davidse merkt op dat de afspraak van vandaag een keer is verzet en dat de termijn van drie (3) maanden na het overlijden van Erflaatster inmiddels is verstreken. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter de termijn van drie (3) maanden voor de betwisting van de grond voor het instellen van het bewind verlengen. Dit kan zelfs nadat de termijn is verstreken (artikel 4:77 BW). Partijen komen overeen om de vervaltermijn niet in te roepen, teneinde [verzoekster] in staat te stellen in alle rust haar positie te bepalen.
In het kader van de betwisting van de grond voor de instelling van het bewind dient een verzoekschrift te worden ingediend door de legitimaris ( [verzoekster] ). […]

3.3. Verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad en voor de duur van het geding en met ingang van de datum van het verzoekschrift te bepalen:
I. dat de termijnen van artikel 4:75 lid 2 BW voor het betwisten van de juistheid van de opgegeven gronden ex 4:77 jo. 4:75 worden verlengd, zodanig dat de betwisting zoals is gedaan beschouwd wordt als tijdig gedaan, dan wel een in goede justitie te bepalen termijn waarbinnen de betwisting van de gegeven grond alsnog kan worden gedaan, te rekenen vanaf datum van de beschikking;
II. de gegeven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[verzoekster] legt aan dit verzoek – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Door covid beperkingen en reizen van de executeur heeft de bespreking bij de notaris pas op 22 maart 2022 – meer dan drie maanden na het overlijden van erflaatster – plaatsgevonden. Partijen hebben op de bespreking afgesproken geen beroep te doen op de in artikel 4:75 lid 2 BW vermelde termijn. Deze afspraak dient te worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:77 BW die verlenging van de termijn van artikel 4:75 lid 2 BW rechtvaardigt.
3.3.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 4:75 lid 2 BW is [verzoekster] gedurende drie maanden na het overlijden van erflaatster bevoegd de juistheid van de opgegeven gronden voor het bewind te betwisten. Vast staat dat zij dit niet binnen drie maanden na het overlijden van erflaatster heeft gedaan. [verzoekster] meent dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:77 BW, die verlenging van de in artikel 4:75 lid 2 BW vermelde termijn rechtvaardigt. Die bijzondere omstandigheid is volgens [verzoekster] gelegen in het feit dat partijen op de bespreking van 22 maart 2022 (zie 2.3) hebben afgesproken geen beroep te doen op de in artikel 4:75 lid 2 BW vermelde termijn.
4.2.
Dit standpunt wordt verworpen. Het moment waarop de in artikel 4:75 lid 2 BW vermelde termijn afloopt staat niet ter vrije bepaling van partijen, maar is uitsluitend ter beoordeling van de kantonrechter. Dat een dergelijke afspraak tussen partijen zou zijn gemaakt is op zichzelf niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:77 BW. Daar komt bij dat de driemaandentermijn op de datum van de bespreking bij de notaris is verstreken. [verzoekster] heeft aangevoerd dat deze bespreking pas op 22 maart 2022 heeft kunnen plaatsvinden wegens covid beperkingen en reizen van de executeur. Dat laat echter onverlet dat het op de weg van [verzoekster] had gelegen om tijdig – dat wil zeggen binnen drie maanden na het overlijden van erflaatster – een procedure bij de rechtbank aanhangig te maken om de juistheid van de opgegeven gronden voor het bewind te betwisten, zodat haar rechten niet worden verspeeld. Die procedure had eventueel nog aangehouden kunnen worden in afwachting van de uitkomst van de bespreking. Dat [verzoekster] dit niet heeft gedaan, kan niet aan [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] worden tegengeworpen. Voor het overige heeft [verzoekster] geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie moeten leiden dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die verlenging van de in artikel 4:75 lid 2 BW vermelde termijn rechtvaardigen.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot verlenging van de in artikel 4:75 lid 2 BW zal worden afgewezen.
4.4.
Gelet op de aard van deze procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten van partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Japenga, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2024.