ECLI:NL:RBDHA:2024:2364
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard na beoordeling van woningwaarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die was vastgesteld op € 705.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 670.000.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de belanghebbende niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had een verzoek tot uitstel ingediend vanwege ziekte, wat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, onderbouwd met een matrix die rekening hield met de verschillen tussen vergelijkingsobjecten en de woning van de belanghebbende.
De rechtbank verwierp de argumenten van de belanghebbende over de staat van de woning, zoals scheurvorming en isolatie, en concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde correct had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.