ECLI:NL:RBDHA:2024:2360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL23.15339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een inreisverbod op basis van openbare orde en strafrechtelijke veroordelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen een inreisverbod van tien jaar beoordeeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had eerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor drie jaar opgelegd gekregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 4 mei 2023 een nieuw inreisverbod uitgevaardigd, gebaseerd op de persoonlijke gedragingen van eiser die volgens de staatssecretaris een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormen. De rechtbank heeft op 6 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij beide gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser een actuele en werkelijke bedreiging vormt voor de openbare orde. Dit oordeel is gebaseerd op meerdere strafrechtelijke veroordelingen voor diefstallen, waaronder zakkenrollerij, en het feit dat eiser na eerdere veroordelingen en een inreisverbod is doorgegaan met het plegen van misdrijven. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris niet alleen de veroordelingen heeft meegewogen, maar ook het hardnekkige criminele patroon van eiser en het hoge recidiverisico. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het inreisverbod voor de duur van tien jaar mocht opleggen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het inreisverbod. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15339

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 4 mei 2023 (het bestreden besluit) waarin de staatssecretaris aan hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar heeft uitgevaardigd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben beide gemachtigden deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het aan eiser opgelegde inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

5. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1973.
5.1.
Bij besluit van 12 augustus 2016 heeft de staatssecretaris eiser een terugkeerbesluit opgelegd op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ook is eiser, met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, Vw 2000, een zwaar inreisverbod voor de duur van drie jaar opgelegd. Bij uitspraak van 6 september 2016 heeft de rechtbank, zittingsplaats Groningen, het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. [1] Het besluit staat in rechte vast.
5.2.
Eiser is op 9 maart 2023 door de Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de politie Amsterdam gehoord over het voorstel tot het uitvaardigen van een zwaar inreisverbod. De AVIM heeft op dezelfde dag aan de staatssecretaris het voorstel gedaan om aan eiser een zwaar inreisverbod uit te vaardigen.
5.3.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris vastgesteld dat er op 12 augustus 2016 een terugkeerbesluit is opgelegd. Verder heeft de staatssecretaris het op 12 augustus 2016 opgelegde inreisverbod opgeheven en, met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, Vw 2000, aan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Volgens de staatssecretaris vormen eisers persoonlijke gedragingen een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Volgens de staatssecretaris is er geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan hij van het opleggen van het inreisverbod zou moeten afzien of om de duur te verkorten. Tot slot is er volgens de staatssecretaris geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM.
Terugkeerbesluit
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op het terugkeerbesluit van 12 augustus 2016. Op de zitting is gebleken dat niet (langer) in geschil is dat dit terugkeerbesluit voldoet aan de vereisten zoals die voortvloeien uit de arresten FMS e.a. [2] en M e.a. [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). De gronden die daartegen waren gericht zijn op de zitting door eiser ingetrokken.
Is voldaan aan het Unierechtelijk openbare orde criterium?
7. Eiser betoogt dat geen sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de openbare orde. Het inreisverbod is gebaseerd op twee strafrechtelijke veroordelingen. Daaruit blijkt volgens eiser niet dat hij een werkelijke en voldoende ernstig gevaar vormt voor de openbare orde. Hij is namelijk niet veelvuldig veroordeeld en het betreft telkens het misdrijf zakkenrollerij. Dat is wel een hinderlijk feit, maar niet voldoende ernstig. Verder voert eiser aan dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte uitsluitend heeft gekeken naar het feit dat hij is veroordeeld. Omstandigheden zoals het gevaar voor recidive en tijdsverloop heeft de staatssecretaris ten onrechte niet beoordeeld, aldus eiser. Hij verwijst ter onderbouwing naar het arrest van het Hof in de zaken Z.Zh en I.O. van 11 juni 2015. [4] Tot slot betwist eiser dat hij op grond van de strafrechtelijke veroordelingen voor zakkenrollerij een bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
7.1.
De staatssecretaris kan aan een vreemdeling op grond van de openbare orde een inreisverbod voor de duur van tien jaar opleggen wanneer de vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. [5] In het hierboven genoemde arrest van 11 juni 2015 heeft het Hof overwogen dat bij de beoordeling van het begrip “gevaar voor de openbare orde” per geval moet worden beoordeeld of de persoonlijke gedragingen van de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen. Verder overwoog het Hof dat bij de beoordeling of hier sprake van is alle feitelijke en juridische omstandigheden moeten worden betrokken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem geleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een actuele en werkelijke bedreiging vormt. De staatssecretaris heeft de motivering van het bestreden besluit niet enkel beperkt tot de vaststelling dat eiser in 2019 en 2022 strafrechtelijk is veroordeeld voor diefstallen (zakkenrollerij). De staatssecretaris heeft namelijk ook betrokken dat eiser zich al eerder – ook in andere lidstaten – schuldig heeft gemaakt aan deze misdrijven en dat hij na eerdere veroordelingen en de uitreiking van het eerdere inreisverbod in 2016 is doorgegaan met het plegen van misdrijven. Evenmin is volgens de staatssecretaris gebleken van een positieve verandering van zijn gedrag. De staatssecretaris heeft verder betrokken dat eiser een veelpleger is en dat sprake is van een hardnekkig crimineel patroon. En verder dat eiser kort nadat hij vrij kwam uit detentie alweer de fout in ging. Dat die strafbare feiten mogelijk elk op zich geen reden vormen om aan te nemen dat een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving bestaat, betekent niet dat veelvuldig gepleegde (relatief) lichtere feiten – de veroordeling uit 2019 bijvoorbeeld betrof veertien feiten van zakkenrollerij – geen zodanige bedreiging voor de openbare orde kunnen vormen. [6] De staatssecretaris heeft in dit geval terecht geoordeeld dat alle strafbare feiten tezamen, mede gezien de omstandigheid dat er sprake is van een hardnekkig crimineel patroon, maken dat eiser een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De staatssecretaris heeft verder terecht meegewogen dat de langdurige gevangenisstraffen die eiser heeft opgelegd gekregen – in 2019 een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en in 2022 een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden – de ernst van de feiten, en daarmee ook van de bedreiging, onderstrepen. De staatssecretaris heeft verder kunnen betrekken dat in de uitspraak van de strafrechter van 23 juli 2019 is overwogen dat de strafrechter niet is gebleken dat eiser het laakbare van zijn handelen inziet. Eiser gaat berekend te werk. De staatssecretaris heeft met het voorgaande naast de veroordelingen an sich ook de ernst van de misdrijven, het tijdsverloop en het gevaar voor recidive betrokken. Op de zitting heeft eiser gesteld dat aan de zwaarte van de opgelegde straffen minder waarde toekomt dan dat de staatssecretaris daaraan toekent omdat rechtbank Amsterdam, in afwijking van de LOVS-richtlijnen, beduidend zwaarder straft dan andere rechtbanken vanwege de overlast die in die stad wordt ervaren van zakkenrollerij. Deze stelling slaagt alleen al niet omdat hij niet heeft onderbouwd dat de rechtbank Amsterdam zwaarder straft dan andere rechtbanken. Daarbij wijst de staatssecretaris er terecht op dat de strafrechter heeft overwogen dat de vele diefstallen/zakkenrollerij zeer ergerlijke feiten zijn met vaak kwetsbare slachtoffers (toeristen) en dat dit soort feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg brengen. Zakkenrollerij levert schade op voor de slachtoffers en de betrokken horecagelegenheden. Als diefstallen en zakkenrollerij in sommige steden, zoals Amsterdam, tot grotere overlast leidt dan elders, kan dat aanleiding zijn voor hogere straffen. Dat onderbouwt dan te meer dat het persoonlijk gedrag van eiser een fundamenteel belang van de samenleving ernstig aantast. De staatssecretaris heeft verder terecht betrokken dat de aantasting van het fundamentele belang van de samenleving ook blijkt uit de forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen die eiser opgelegd heeft gekregen en het gegeven dat sprake is van een hoog recidiverisico doordat eiser zodra hij vrijkomt weer overgaat tot het plegen van misdrijven. Niet alleen in Nederland, maar ook, zo blijkt uit het dossier, in andere lidstaten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris het inreisverbod voor de duur van tien jaar mocht opleggen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, voorzitter, en mr. A.S.W. Kroon en mr. G.A. van der Straaten, leden, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 16/18771 (niet gepubliceerd).
2.HvJ 14 mei 2024,
3.HvJ 24 februari 2021,
4.ECLI:EU:C:2015:377.
5.ABRvS 2 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1550, onder 7.1.
6.ABRvS 14 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3163.