ECLI:NL:RBDHA:2024:23386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
24-1596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor werknemer wegens schending concurrentiebeding in arbeidsrelatie met tennisschool

In deze zaak vorderde de eiseres, een B.V. die tennislessen verzorgt, schadevergoeding van een werknemer en een zzp'er die voor haar werkten. De werknemer had tijdens zijn dienstverband met de eiseres een concurrentiebeding, maar ging na het opzeggen van zijn contract rechtstreeks voor de tennisvereniging werken, wat in strijd was met het concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer een schadevergoeding van € 40.551,60 moest betalen aan de eiseres, omdat hij onrechtmatig had gehandeld door met de tennisvereniging te onderhandelen en een contract te sluiten zonder toestemming van de eiseres. De zzp'er werd vrijgesproken, omdat hij niet onder het concurrentiebeding viel en zijn gedrag niet onrechtmatig was, aangezien het contract met de eiseres al was opgezegd. De procedure begon met een dagvaarding op 15 januari 2024 en de mondelinge behandeling vond plaats op 17 mei 2024. De uitspraak werd gedaan op 3 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
IB/c/d
Rolnr.: 10896192\ RL EXPL 24-1596
Datum vonnis: 3 september 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Z-H),
eisende partij,
gemachtigde: mr. I.R. Köhne,
tegen

1.[werknemer] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gemachtigde: M. Koolhoven,

2.[zzp-er] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. J.J. Hofland,
gedaagde partijen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als de [eiseres] , [werknemer] en [zzp-er] .

1.Kern van de zaak

1.1.
De [eiseres] had [werknemer] in dienst als tennisleraar. [zzp-er] , die ook tennisleraar is, werkte als zzp’er voor haar. Beide tennisleraren werkten in opdracht van de [eiseres] op tennispark [tennispark] . De [eiseres] had een contract met dit tennispark voor het geven van tennisles op dit park. De twee tennisleraren hebben dit contract met het tennispark “overgenomen” en zijn voor eigen rekening tennislessen gaan geven op het tennispark. [werknemer] had dat niet mogen doen omdat hij daarmee in strijd handelde met een in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. Hij moet een schadevergoeding van € 40.551,60 betalen. [zzp-er] is niet schadeplichtig. Voor hem gold geen concurrentiebeding (meer) en zijn gedrag was ook niet onrechtmatig, want het tennispark had het contract met de [eiseres] al opgezegd. De vordering tegen hem wordt daarom afgewezen.

2.Procedure

2.1.
Deze procedure is begonnen met een dagvaarding. De dagvaarding is op 15 januari 2024 bij [werknemer] en op 16 januari 2024 bij [zzp-er] bezorgd.
2.2.
Daarna heeft de kantonrechter kennis genomen van:
  • de akte overlegging producties van de [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord van [werknemer] ;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van [zzp-er] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie/tevens akte in conventie in de zaak van de [eiseres] tegen [zzp-er] .
2.3.
Op 17 mei 2024 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Deze aantekeningen zitten in het dossier.

3.Feiten

3.1.
De [eiseres] verzorgt bedrijfsmatig tennislessen op verschillende tennisparken. Zij heeft daartoe tennisleraren in dienst. Ook geeft zij daartoe opdrachten aan zelfstandig werkende tennisleraren.
3.2.
[werknemer] en [zzp-er] zijn tennisleraren.
3.3.
Eén van de tennisparken waar de [eiseres] de lessen verzorgde was tennispark [tennispark] . De [eiseres] had daarvoor een contract met de Stichting [stichting] (hierna: de Stichting).
3.4.
[werknemer] , geboren op 13 januari 1989, is vanaf 1 april 2019 als tennisleraar bij de [eiseres] werkzaam geweest op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij verrichtte zijn werkzaamheden nagenoeg volledig op tennispark [tennispark] in Den Haag. In zijn schriftelijke arbeidsovereenkomst is het volgende beding opgenomen.
Artikel 10: Nevenwerkzaamheden en concurrentiebeding
Werknemer zal zonder schriftelijke toestemming van werkgever geen werkzaamheden voor derden verrichten gelijk of naar aard gelijk aan de voor werkgever te verrichten werkzaamheden en zich onthouden van zaken doen voor eigen rekening.
De werknemer zal zonder schriftelijk toestemming van werkgever gedurende de arbeidsovereenkomst en na het einde hiervan gedurende een tijdvak van 6 maanden, niet in enigerlei vorm een zaak gelijk aan het bedrijf van werkgever vestigen, drijven of mede drijven of doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang hebben, daarin of daarvoor op engerlei wijze werkzaam zijn, als dan niet in dienstbetrekking hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel hebben binnen een straal van 25 km waar werkgever gevestigd is, zulks op verbeurte van een direct opeisbare boete van € 500,- per gebeurtenis en tevens € 150,- per iedere dag dat hij in overtreding is te betalen aan werkgever onverminderd het recht van werkgever om volledige schadevergoeding te vragen. Het concurrentiebeding geldt niet als de werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt.”
3.5.
[zzp-er] , geboren op [geboortedatum] 1964, is vanaf 1 oktober 2019 als zelfstandig tennisleraar voor de [eiseres] werkzaam geweest op basis van een overeenkomst van opdracht. Hij verrichtte zijn werkzaamheden voor de [eiseres] volledig op tennispark [tennispark] . In zijn schriftelijke overeenkomst zijn de volgende bedingen opgenomen.
Artikel 1
Tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer bestaat een werkrelatie met ingang van 1 oktober 2019 voor de duur van 6 (zes) maanden. Uiterlijk 1 (een) maanden voor het verstrijken van de onderhavige overeenkomst zullen partijen overleg voeren over het al dan niet continueren van de overeenkomst. […]
Artikel 4
Bij het beëindigen van deze overeenkomst of gedurende deze tijd is de opdrachtnemer niet toegestaan om de bestaande cursistenrelatie of verenigingsrelatie op welke wijze of mate dan ook zelfstandig of in een loondienstbetrekking met anderen op gelijksoortige wijze uit te baten of anderszins te onttrekken aan de belangensfeer van de opdrachtgever. Overtreding van deze bepaling maakt de overtreder boete plichtig ten opzichte van de opdrachtgever met € 500.- (vijfhonderd) per overtreden uur.”
3.6.
Op 31 augustus 2022 heeft de Stichting het contract met de [eiseres] opgezegd per 1 april 2023. Daarbij deelde de Stichting mee dat zij ging onderzoeken in welke structuur zij verder wilde en dat de [eiseres] de kans zou krijgen om voorstellen te doen. De Stichting opereert hierin in nauwe samenwerking met tennisvereniging [tennispark] , waarvan de leden op park [tennispark] tennissen (en lessen volgen).
3.7.
De Stichting heeft vervolgens een pakket van eisen gemaakt voor het geven van tennislessen op tennispark [tennispark] . Dit heeft zij toegestuurd aan de [eiseres] en later ook aan [werknemer] en [zzp-er] .
3.8.
In de loop van september 2022 heeft de voorzitter van de tennisvereniging aan [werknemer] en [zzp-er] gevraagd of zij ervoor zouden voelen om de toekomst de lessen op het park te verzorgen.
3.9.
De [eiseres] heeft op basis van het pakket van eisen op 6 oktober 2022 een voorstel voor de voortzetting van het contract aan de Stichting gestuurd.
3.10.
[werknemer] heeft op 17 oktober 2022 met de [eiseres] besproken dat hem was gevraagd om vanaf 1 april 2023 de lessen op het park te verzorgen. Deze heeft toen te kennen gegeven dat daar dan wel een goodwillvergoeding tegenover zou moeten staan.
3.11.
[werknemer] en [zzp-er] hebben op 24 oktober 2022 aan de Stichting een voorstel gedaan hoe zij het contract wilden invullen. Daarbij hebben zij nog wat aanvullende vragen gesteld over het pakket van eisen. Deze vragen zijn met [werknemer] en [zzp-er] besproken op 25 oktober 2022.
3.12.
Op 28 of 30 oktober 2022 heeft de Stichting aan [werknemer] en [zzp-er] een schriftelijke intentieverklaring gegeven, inhoudend dat zij tweeën (via de nog op te richten vennootschap [vennootschap] ) het contract zouden krijgen voor het verzorgen van tennislessen op tennispark [tennispark] , op basis van dezelfde financiële condities als opgenomen in het eerdere contract van de [eiseres] met de Stichting. Dit contract was eerder al ter informatie door de Stichting aan [werknemer] en [zzp-er] opgestuurd.
3.13.
Op 31 oktober 2022 heeft de Stichting aan de [eiseres] medegedeeld dat zij besloten heeft in zee te gaan met [werknemer] en [zzp-er] .
3.14.
Op 31 oktober 2022 heeft [werknemer] zijn arbeidsovereenkomst met de [eiseres] opgezegd per 1 december 2022.
3.15.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven dat de vennootschap onder firma ‘ [vennootschap] ’ op 16 februari 2023 is opgericht. [werknemer] en [zzp-er] zijn de vennoten. Tot 1 april 2023 stond in plaats van [werknemer] zijn vriendin als vennoot ingeschreven.
3.16.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van de kantonrechter in Den Haag van 27 maart 2023, gewezen tussen [werknemer] en de [eiseres] , is het tussen die twee partijen geldende concurrentiebeding geschorst.
3.17.
[werknemer] heeft na 1 december 2022 elders gewerkt en werkt sinds 1 april 2023 als zelfstandig tennisleraar, in samenwerking met [zzp-er] via ‘ [vennootschap] ’, op park [tennispark] . [zzp-er] heeft tot 1 april 2023 onder de vlag van de [eiseres] op het park gewerkt en daarna samen met [werknemer] via ‘ [vennootschap] ’.
3.18.
De [eiseres] heeft op 21 augustus 2023 en op 19 september 2023 de volgende getuigen in een voorlopig getuigenverhoor laten horen:
  • [zzp-er] ,
  • [werknemer] ,
  • mevrouw [naam 1] , voorzitter van de tennisvereniging [tennispark] ,
  • de heer [naam 2] , voorzitter van de Stichting.

4.Het geschil

4.1.
De [eiseres] vordert hoofdelijke veroordeling van [werknemer] en [zzp-er] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [eiseres] te betalen een bedrag van € 121.654,80, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [werknemer] en [zzp-er] in de kosten van deze procedure en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
4.1.1.
De [eiseres] legt aan de vordering tegen [werknemer] ten grondslag dat hij, terwijl hij bij de [eiseres] in loondienst was, met haar in concurrentie is getreden door met de Stichting te onderhandelen over de totstandkoming van een contract voor het geven van tennislessen en dit contract uiteindelijk te sluiten. Daarmee heeft hij niet als een goed werknemer en ook onrechtmatig gehandeld. Bovendien heeft hij door zo te handelen zowel zijn nevenwerkzaamhedenverbod als het concurrentiebeding overtreden, aldus de [eiseres] .
4.1.2.
De [eiseres] legt aan de vordering tegen [zzp-er] ten grondslag dat hij in strijd met het in zijn overeenkomst opgenomen concurrentiebeding heeft gehandeld door tijdens en na de looptijd van die overeenkomst met de Stichting te onderhandelen over de totstandkoming van een contract voor het geven van tennislessen en dit contract uiteindelijk te sluiten.
4.1.3.
Wat betreft de door dit handelen van [werknemer] en [zzp-er] geleden schade voert de [eiseres] ten aanzien van beiden het volgende aan. Als [werknemer] niet samen met [zzp-er] een voorstel aan de Stichting had gedaan, zou het contract tussen de Stichting en de [eiseres] met ten minste drie jaar verlengd zijn. De coronajaren weggedacht behaalde de [eiseres] met de werkzaamheden voor de Stichting een gemiddelde winst van € 40.551,60 per jaar. Door het handelen van [werknemer] en [zzp-er] heeft de [eiseres] dus (drie maal € 40.551,60 is) € 121.654,80 winst gederfd.
4.2.
[werknemer] vraagt de kantonrechter de vordering van de [eiseres] af te wijzen en deze uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de door [werknemer] gemaakte kosten voor het bijwonen van de voorlopige getuigenverhoren, door [werknemer] gesteld op €1.662,75. [werknemer] erkent dat hij tijdens zijn arbeidsovereenkomst met de Stichting heeft gesproken over het sluiten van een contract, maar hij betwist dat hij in strijd met het concurrentiebeding heeft gehandeld. Na het aflopen van zijn contract met de [eiseres] is hij bij een supermarkt gaan werken. Pas na de schorsing van het concurrentiebeding is hij tennislessen voor de Stichting gaan verzorgen. Verder betwist hij de hoogte van de schade.
4.3.
[zzp-er] vraagt de kantonrechter de vordering van de [eiseres] af te wijzen en deze uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met rente. Hij betwist dat er tussen hem en de [eiseres] een concurrentiebeding gold. Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat dit beding nog wel gold, voert hij als verweer aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de [eiseres] zich op dat beding beroept omdat het beding onduidelijk/te ruim is geformuleerd. Voor het geval het contract tussen de [eiseres] en [zzp-er] moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst (omdat het afwijkt van het modelcontract van de KNLTB voor het aangaan van een contact met een zelfstandige opdrachtnemer/tennisleraar), voert hij aan dat het beding nietig is omdat het hem beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn en de [eiseres] niet duidelijk heeft gemaakt dat het beding noodzakelijk is wegens zwaarwegende bedrijfsbelangen. Verder betwist hij dat de [eiseres] , in het geval dat [werknemer] en [zzp-er] geen overeenkomst met de Stichting zouden zijn aangegaan, een contractverlenging voor drie jaar zou hebben gekregen en betwist hij de gestelde winst. Ten slotte verzoekt hij een eventueel toe te kennen schadevergoeding te matigen omdat het op grond van de omstandigheden van het geval niet redelijk zou zijn als [zzp-er] de gehele schade zou moeten vergoeden.
4.4.
[zzp-er] vordert in reconventie een verklaring voor recht dat artikel 4 van de overeenkomst uit 2019 nietig is, subsidiair dat [zzp-er] op en na 1 april 2023 niet (meer) gebonden was aan dat beding, althans de werking van het beding te beperken in tijd, althans te bepalen dat die bepaling [zzp-er] niet verbiedt om tennislessen te verzorgen op sportpark [tennispark] (voor de vereniging of de Stichting), met veroordeling van de [eiseres] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
4.4.1.
[zzp-er] legt aan deze vorderingen zijn stellingen in conventie (zie 3.3) ten grondslag.
4.5.
De [eiseres] vraagt de kantonrechter de vorderingen van [zzp-er] af te wijzen. Zij voert als verweer aan dat de vordering tot vernietiging van artikel 4 van de overeenkomst is verjaard, omdat na het aangaan van de overeenkomst drie jaar is verlopen. Verder voert zij aan dat de overeenkomst van 2019 na een jaar stilzwijgend is verlengd onder dezelfde condities. Ten slotte betwist zij dat het beding onduidelijk of te ruim geformuleerd is of dat [zzp-er] door toepassing van het beding onredelijk in zijn mogelijkheden wordt beperkt. Zij ziet geen aanleiding voor matiging.

5.Beoordeling

De kantonrechter is bevoegd
5.1.
De vordering van de [eiseres] tegen [werknemer] betreft een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is bevoegd van die vordering kennis te nemen. Het verwijt dat aan [werknemer] wordt gemaakt ziet op gedragingen die zij samen hebben verricht. De vordering tegen [zzp-er] hangt dan ook zo nauw samen met de vordering tegen [werknemer] , dat de deze samenhang zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Daarom is de kantonrechter ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering tegen [zzp-er] .
de vordering tegen [werknemer]
[werknemer] heeft in strijd met het concurrentiebeding gehandeld door in oktober 2022 een overeenkomst met de Stichting te sluiten tot het geven van tennislessen op park [tennispark] vanaf 1 april 2023
5.2.
In oktober 2022 gold tussen [werknemer] en de [eiseres] het concurrentiebeding van artikel 4 van de arbeidsovereenkomst. Dit beding was toen nog niet geschorst en [werknemer] heeft evenmin de vernietiging van dit beding verzocht. Dit beding verbiedt [werknemer] onder meer om zonder schriftelijk toestemming van de [eiseres] gedurende de arbeidsovereenkomst in enigerlei vorm een zaak gelijk aan het bedrijf van zijn werkgever (mede) te drijven. Een bedrijf drijven houdt niet alleen in het feitelijk uitvoeren van de werkzaamheden die dat bedrijf verricht, maar ook het binnenhalen van klanten, het onderhandelen met een klant over de inhoud van het contract en het sluiten van een contract met de klant. Dat is precies wat [werknemer] in oktober 2022 heeft gedaan: hij heeft (samen met [zzp-er] ) met de Stichting gesproken over het op eigen naam voortzetten van al hetgeen voorheen door de [eiseres] voor de Stichting werd gedaan, hij heeft gesproken over de voorwaarden waaronder hij bereid was dat te doen en hij heeft met uiteindelijk het contract met de Stichting rond gemaakt. Pas toen dat rond was heeft hij zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Dat er geen schriftelijk getekend contract tussen de Stichting aan de ene kant en [werknemer] en [zzp-er] aan de andere kant is, betekent niet dat er geen contract is gesloten. De Stichting heeft immers onvoorwaardelijk toegezegd dat zij [werknemer] en [zzp-er] per 1 aprilm 2023 zal inhuren en [werknemer] en [zzp-er] hebben onvoorwaardelijk toegezegd dat zij per 1 april 2023 de tennislessen zullen gaan verzorgen. Verder stond tussen de Stichting en [werknemer] / [zzp-er] vast onder welke voorwaarden zij dat over en weer zouden doen. Daarmee is een contract tussen de Stichting en [werknemer] / [zzp-er] tot stand gekomen. Verder staat vast dat [werknemer] geen (schriftelijke) toestemming van zijn werkgever had (integendeel, na het gesprek van 17 oktober 2022 moet voor hem volkomen duidelijk zijn geweest dat hij géén toestemming kreeg) en dat het gaat om een zaak die precies gelijk is aan het bedrijf van zijn werkgever. [werknemer] heeft dus zijn verbintenis tot nakoming van het concurrentiebeding geschonden.
[werknemer] moet de schade vergoeden die de [eiseres] daardoor heeft geleden
5.3.
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar (in dit geval [werknemer] ) tot vergoeding van de schade die de schuldeiser (in dit geval de [eiseres] ) daardoor lijdt (artikel 6:74 BW). Hiervoor is onder meer vereist dat de schuldenaar in verzuim is of dat nakoming blijvend onmogelijk is. In dit geval is nakoming blijvend onmogelijk: de schending van het concurrentiebeding door [werknemer] heeft plaatsgevonden en kan niet teruggedraaid worden. [werknemer] moet dus de schade die de [eiseres] door de schending van het concurrentiebeding heeft geleden vergoeden. De werkgever mag kiezen of zij vergoeding van haar schade wil door de overeengekomen boetes te innen (in welk geval niet van belang is wat exact de hoogte van de schade is) of dat zij schadevergoeding op grond van wet wil (in welk geval moet worden vastgesteld wat precies de schade is die de werkgever heeft geleden).
Als [werknemer] niet (samen met [zzp-er] ) een contract met de Stichting had gesloten, had de Stichting opnieuw een contract gesloten met de [eiseres] en wel voor de duur van één jaar
5.4.
Schadevergoeding moet de benadeelde zo veel mogelijk in dezelfde positie brengen als waarin hij zonder schadetoebrengend feit (de schending van het beding) zou hebben verkeerd. Daarvoor moet een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige situatie van de benadeelde en de hypothetische situatie waarin de benadeelde zou hebben verkeerd als de schending niet zou hebben plaatsgevonden. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde. Aan de benadeelde mogen in dit verband echter geen strenge eisen worden gesteld; het is namelijk de aansprakelijke die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat er in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op hetgeen hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt. In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen, bij welke afweging de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid heeft.
5.5.
De kantonrechter gaat er in dit geval van uit dat de Stichting in de hypothetische situatie opnieuw een contract met de [eiseres] zou hebben gesloten. Dat baseert de kantonrechter op het volgende. De Stichting had drie jaar eerder het contract met de [eiseres] ook al eens opgezegd omdat zij zich wilde herbezinnen. Daarna heeft zij toch weer een nieuw contract met de [eiseres] gesloten. Bovendien heeft de Stichting, zoals de voorzitter heeft verklaard tijdens het getuigenverhoor, in het najaar van 2022 niet met andere gegadigden gesproken over de voortzetting van het tennislessen op het park, alleen met de [eiseres] en met [werknemer] / [zzp-er] . Uit de verklaring van de voorzitter volgt ook dat de betrokkenheid van [werknemer] voor de Stichting essentieel was. Als [werknemer] niet op eigen titel was verder gegaan, was hij in dienst gebleven bij de [eiseres] en had de Stichting zich door het opnieuw sluiten van een contract met de [eiseres] kunnen verzekeren van de betrokkenheid van [werknemer] bij haar park. Dat had dus voor de hand gelegen. De [eiseres] stelt dat het contract dan opnieuw voor de duur van drie jaar zou zijn gesloten, maar dat acht de kantonrechter onvoldoende onderbouwd tegenover de door [werknemer] overgelegde verklaringen van Haanstra en Bakker, waaruit volgt dat zij, als zij niet met [werknemer] in zee waren gegaan, vanuit ontevredenheid over de [eiseres] (hooguit nog) een contract voor één jaar zouden zijn aangegaan. De kantonrechter gaat dus uit van verlenging van het contract met de [eiseres] voor één jaar. Als dat was gebeurd, had de [eiseres] nog één jaar winst kunnen maken onder het contract met de Stichting. In de feitelijke situatie heeft de [eiseres] dat niet kunnen doen. Haar schade is dus gelijk aan de winst die zij had kunnen maken (maar nu niet heeft genoten) over de periode van 1 april 2023 tot 1 april 2024.
De schade wordt begroot op € 40.551,60
5.6.
De [eiseres] gaat in haar schadeberekening uit van een gemiddelde winst van
€ 40.551,60 per jaar. Dit is het gemiddelde van de winst die zij in de jaren 2021/2022 en 2022/2023 op tennispark [tennispark] heeft gemaakt (respectievelijk € 45.033,95 en € 36.069,24). Het voorafgaande jaar is bij de berekening van het gemiddelde terecht buiten beschouwing gelaten, omdat het als coronajaar niet representatief is. De [eiseres] heeft deze cijfers voldoende onderbouwd met de verklaring van haar registerbelastingadviseur R. van Vugt, die als zodanig niet door [werknemer] betwist is. [werknemer] voert nog wel aan dat de cijfers een dalende tendens laten zien, zodat volgens hem niet van het gemiddelde moet worden uitgegaan maar – uitgaande van een voortzetting van de dalende tendens – van een lagere winst. De kantonrechter volgt hem daarin niet. Het is gebruikelijk bij een bedrijf dat de winsten enigszins fluctueren. Daarom is het gebruikelijk om van een gemiddelde uit te gaan. Dat de winst in 2022/2023 lager is dan het jaar daarvoor is onvoldoende om uit te gaan van een dalende tendens. [werknemer] heeft ook geen andere feiten (bijvoorbeeld zijn eigen winstcijfers) genoemd waaruit kan volgen dat in de tennisbranche sprake is van dalende winsten. De kantonrechter stelt de schade van de [eiseres] dus vast op € 40.551,60 aan over 2023/2024 gederfde winst. De kantonrechter houdt bij deze vaststelling geen rekening met de over winst verschuldigde vennootschapsbelasting. De [eiseres] spaart de kosten van belasting namelijk niet uit. Ook over schadevergoeding is – als bijzondere bate –vennootschapsbelasting verschuldigd.
[werknemer] moet € 40.551,60 betalen, vermeerderd met rente en proceskosten
5.7.
De kantonrechter zal [werknemer] dus veroordelen tot betaling van € 40.551,60 aan de [eiseres] . De gevorderde rente over dit bedrag zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
5.8.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De veroordeling wordt niet hoofdelijk uitgesproken omdat de vordering tegen [zzp-er] zal worden afgewezen (zie hieronder).
5.9.
[werknemer] wordt in het ongelijk gesteld. Daarom moet hij de proceskosten van de [eiseres] (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter stelt deze kosten, rekening houdend met de kosten van het voorlopig getuigenverhoor, vast op:
  • kosten van de dagvaarding € 113,54
  • helft griffierecht € 704,50
  • getuigentaxen € 100,00
  • salaris gemachtigde € 3.667,50 (4,5 punten x € 815,00)
  • nakosten
Totaal € 4.720,54
Het griffierecht voor het voorlopig getuigenverhoor wordt niet apart begroot omdat dit recht in mindering moet worden gebracht op het griffierecht in deze procedure (artikel 11 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken).
de vordering tegen [zzp-er]
Voor [zzp-er] gold geen concurrentiebeding meer
5.10.
Tussen de [eiseres] en [zzp-er] bestond een schriftelijk vastgelegde overeenkomst van opdracht die liep van 1 oktober 2019 tot 1 april 2020. In de overeenkomst is niet opgenomen dat deze (stilzwijgend) kan worden verlengd. Integendeel, er staat met zoveel woorden in dat partijen overleg zullen voeren over het eventueel continueren van de overeenkomst. Op 16 januari 2020 heeft [zzp-er] gevraagd om overleg over de voortzetting, omdat hij het vervelend vond dat er lesuren bij hem waren weggehaald waarvoor hij wel tijd had vrijgehouden. Hij schrijft aan de [eiseres] : “Misschien goed om dit wel duidelijk(er) te maken waar we nu een afspraak over maken en voor hoelang.” De [eiseres] antwoordt onder meer dat iemand in loondienst meer garantie heeft dan een zelfstandige zonder personeel die op uurbasis wordt ingeroosterd. Partijen hebben vervolgens nog wel met elkaar gesproken, maar het is niet meer gekomen tot vastlegging van concrete afspraken. [zzp-er] is wel voor de [eiseres] blijven werken, tegen dezelfde tarieven als overeengekomen in de overeenkomst uit 2019, maar dat feit is onvoldoende om aan te nemen dat partijen de bedoeling hebben gehad alle bepalingen uit die overeenkomst onverkort en voor onbepaalde tijd te laten gelden. Juist gezien het feit dat [zzp-er] vroeg om duidelijkheid over de afspraken, had het op de weg van de [eiseres] gelegen om – als zij wilde dat het concurrentiebeding onverkort bleef gelden – dit duidelijk te maken. Hierbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat een concurrentiebeding een zelfstandig tennisleraar in aanzienlijke mate beperkt in zijn mogelijkheden om arbeid te verwerven en dat daarom van degene die belang heeft bij zo’n beding kan worden gevergd om dit duidelijk en schriftelijk vast te leggen, zodat de wederpartij weet waar hij aan toe is. Dit heeft de [eiseres] niet gedaan. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat het niet de bedoeling van partijen was om het concurrentiebeding ook na 1 april 2020 nog deel te laten uitmaken van hun afspraken.
5.11.
De [eiseres] stelt nog dat het concurrentiebeding ook van toepassing was na het einde van de overeenkomst en geen einddatum kent, zodat het nadien steeds van toepassing is gebleven, ook al is de overeenkomst geëindigd, maar dat kan de kantonrechter in het beding niet lezen. Er staat slechts in dat [zzp-er]
bijhet einde van de overeenkomst niet mag concurreren. Er staat niet dat hij dat niet mag doen
nahet einde van de overeenkomst, laat staan jaren daarna. De [eiseres] heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat dit niettemin de bedoeling van partijen was. De conclusie is dat [zzp-er] niet meer aan een concurrentiebeding was gebonden.
[zzp-er] heeft ook niet onrechtmatig tegenover de [eiseres] gehandeld
5.12.
Ook zonder gebonden te zijn aan een concurrentiebeding kan het zijn dat het in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt (en dus onrechtmatig) om zaken te doen met een (voormalige) contractspartij van je opdrachtgever. Gezien het recht van iedere Nederlander op een vrije arbeidskeuze (artikel 19 lid 3 van de Grondwet) moet er dan wel wat meer aan de hand zijn dan het enkele handelen met een (voormalige) contractspartij. Daarover heeft de [eiseres] echter niets gesteld en het staat vast dat [zzp-er] pas met de Stichting over het overnemen van het werk is gaan praten nadat a) de Stichting daartoe het initiatief heeft genomen en b) de Stichting het contract met de [eiseres] al had opgezegd. Daarin kan de kantonrechter geen onrechtmatig gedrag zien. De vordering tegen [zzp-er] zal dus worden afgewezen.
5.13.
De [eiseres] wordt in het ongelijk gesteld. Daarom moet zij de proceskosten van [zzp-er] (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter stelt deze kosten vast op:
  • salaris gemachtigde € 1.630,00 (2 punten x € 815,00)
  • nakosten € 135,00
  • Totaal € 1.765,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.Beslissing

De kantonrechter:
in de zaak tegen [werknemer]
6.1.
veroordeelt [werknemer] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [eiseres] te voldoen een bedrag van € 40.551,60, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van € 4.720,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [werknemer] niet tijdig aan (een van) de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [werknemer] ook de kosten van betekening betalen;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
in de zaak tegen [zzp-er]
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt de [eiseres] in de proceskosten van € 1.765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de [eiseres] ook de kosten van betekening betalen;
6.7.
veroordeelt de [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze kosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. I.D. Bellaart en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2024.