ECLI:NL:RBDHA:2024:23368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
C/09/654595 / FA RK 23-7111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2020 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft op 28 september 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij ook nevenvoorzieningen heeft gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen. De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om partneralimentatie van € 1.946,- per maand, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw, gezien haar verdiencapaciteit, geen aanvullende behoefte aan partneralimentatie heeft. De rechtbank heeft het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft de rechtbank vastgesteld dat de man de echtelijke woning mag overnemen, mits hij kan aantonen dat hij de financiering rond kan krijgen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man een bedrag van € 28.300,- aan de gemeenschap moet vergoeden wegens benadeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-7111 (echtscheiding)
FA RK 24-8775 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/654595 (echtscheiding)
C/09/676878 (verdeling)
Datum beschikking: 18 december 2024

Scheiding

Beschikking op het op 28 september 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I. Akkaya te Eindhoven.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S.K. Gopal te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift van 26 september 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
 het F9 formulier van 26 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
 het aanvullend verzoekschrift van 31 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
 het verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek van 5 december 2023, met bijlagen, van de zijde van de man;
 het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek van 30 januari 2024, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
 de akte wijziging eis van 30 januari 2024 van de zijde van de vrouw;
 het F9 formulier van 11 juni 2024 van de zijde van de man;
 het F9 formulier van 12 juni 2024 van de zijde van de vrouw;
 de brief van 8 november 2024, met bijlagen, van de zijde van de man;
 de brief van 8 november 2024, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
 de akte wijziging/vermeerdering verzoek van 8 november 2024 van de zijde van de vrouw;
 het F9 formulier van 8 november 2024, met bijlage, van de zijde van de man;
 het F9 formulier van 15 november 2024, met bijlage, van de zijde van de man.
Op 19 november 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
 de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
 de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man en de advocaat van de vrouw hebben pleitnotities overgelegd.

Feiten

 De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2020 te ’s-Gravenhage.
 De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Belgische nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
primair:
veroordeling van de man om aan de vrouw een bedrag ad € 1.870,- te betalen vanwege de lening die hij voor het huwelijk bij haar is aangegaan;
veroordeling van de man om aan de vrouw een bedrag ad € 1.805,- te betalen vanwege de lening die aan de Stichting Qamre Banni Hashim te Den Haag is verstrekt;
bepaling dat de man op grond van artikel 1:164 lid 1 BW gehouden is om de geleden schade aan de gemeenschap van goederen ter hoogte van € 34.541,29 te vergoeden, waarbij de helft van dit bedrag aan de vrouw toekomt, dan wel dat een zodanig bedrag aan de gemeenschap van goederen of aan de vrouw dient te worden vergoed als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
bepaling dat de man conform artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bij tussenbeschikking wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na dagtekening van de tussenbeschikking tot het ter inzage dienen van stukken, zoals zijn banksaldo(’s) d.d. 26 september 2023 en alle bankafschriften van zijn bankrekening(en) van de afgelopen zes maanden voorafgaand aan de datum van 26 september 2023, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,- dat de man in gebreke blijft;
vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.946,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking;
veroordeling van de man om medewerking te verlenen aan het gezamenlijk benoemen van een makelaar en opdracht te geven om de woning te taxeren, zodat de marktwaarde van de woning kan worden bepaald;
veroordeling van de man om medewerking te verlenen tot verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap, bestaande uit het gemeenschappelijk eigendom van de woning, in die zin dat de woning wordt toebedeeld aan de man, tegen betaling aan de vrouw van de helft van de waarde van de woning zoals zal volgen uit het taxatierapport, verminderd met de actuele hypotheekschuld;
veroordeling van de man om binnen een maand na betekening van de in deze te wijzen beschikking zijn volledige medewerking te verlenen aan het verstrekken van alle gegevens die de bank nodig heeft in het kader van het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, dit onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,- dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen;
veroordeling van de man om binnen één maand na dagtekening van de te wijzen beschikking bewijs te overleggen van het toezenden van zijn gegevens aan de bank, zodat die kan beoordelen of de vrouw ontslagen kan worden uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, dit eveneens onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,- dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen;
althans een zodanige beschikking te nemen als de rechtbank in goede justitie mocht vernemen te behoren;
subsidiair: voor het geval de echtelijke woning binnen drie maanden na betekening van de ten deze te wijzen beschikking niet aan de man is overgedragen, en de vrouw binnen drie maanden na de te wijzen beschikking niet ontslagen is uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, de man te veroordelen om:
de woning aan de [adres 1] , [postcode] te [plaats] te koop aan te bieden door tussenkomst van een door de rechtbank aan te wijzen makelaar, en om direct aansluitend in de meest ruime zin van het woord via (woning)foto’s en – bezichtigingen, het verkoop-klaar en toonbaar maken van de woning, mee te werken aan de onderhandse verkoop van de woning aan de [adres 1] , [postcode] te [plaats] , en tevens mee te werken aan de levering van die woning en toegang te verschaffen aan de makelaar al dan niet met potentiële kopers, of straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-;
de nodige medewerking te verlenen aan het opstellen en ondertekenen van de verkoopovereenkomst en/of de leveringsakte met betrekking tot de verkoop van de woning tegen een verkoopprijs die door de makelaar acceptabel wordt geacht, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-;
te bepalen dat indien de man in gebreke blijft aan bovenvermelde veroordelingen te voldoen, de vrouw vervangende toestemming te verlenen om die handelingen te verrichten die benodigd zijn voor een zo spoedig mogelijke verkoop van de woning, alsmede om de levering en overdracht bij notariële akte te bewerkstelligen, waarbij de vervangende toestemming in de plaats treedt van de toestemming of de medewerking van de man, alsmede dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden ex artikel 3:300 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
meer subsidiair: en voor het geval de vrouw na negen maanden na de te wijzen beschikking nog niet ontslagen zou zijn uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid:
te bepalen dat de woning aan de [adres 1] , [postcode] te [plaats] alsdan geveild zal worden conform de daartoe gebruikelijke regels van het Wetboek van Rechtsvordering, zoals vastgelegd in artikel 516 e.v. Rv.
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen, waarbij:
 de woning wordt toebedeeld aan de man met verrekening van de overwaarde/
 onderwaarde met de vrouw;
 wordt bepaald dat de vrouw aan de man zal teruggeven de iPhone en Macbook binnen één maand na dagtekening van de te wijzen beschikking dit onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,- per dag;
 wordt bepaald dat indien de vrouw weigert tot teruggave van de iPhone en Macbook, zij de nieuwwaarde daarvan dient te vergoeden;
 de vrouw wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de makelaar/taxateur om de woning te taxeren zodat de marktwaarde kan worden vastgesteld voor de uitkoopfinanciering;
 wordt bepaald dat de vrouw overgaat tot teruggave van de sieraden die zij uit de kluis heeft weggenomen, binnen één maand na dagtekening van de te wijzen beschikking dit onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
 de vrouw conform artikel 843a Rv bij tussenbeschikking wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na dagtekening van de tussenbeschikking ter inzage in te dienen haar financiële stukken zoals haar banksaldo(’s) d.d. 26 september 2023 en alle bankafschriften van haar bankrekening(en) van de afgelopen zes maanden voorafgaand aan de datum van 26 september 2023, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,- dat de vrouw in gebreke blijft;
 de verdeling van de goederen behorende in de beperkte gemeenschap wordt vastgesteld,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 aanhef en onder a van de Brussel II ter-verordening (nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019) rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank past op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toe op het verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Alimentatieverordening rechtsmacht toe om te oordelen op het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007, Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.946,- per maand dient te betalen.
Behoefte
De vrouw heeft haar behoefte in de stukken berekend op basis van de Hofnorm. Volgens de vrouw is de Hofnorm de gebruikelijke berekeningsmethode die ook in deze zaak moet worden toegepast. De man betwist de behoefte van de vrouw. Hij stelt dat in dit geval niet verwezen kan worden naar de Hofnorm, omdat een groot deel van het inkomen werd besteed aan de hypotheeklasten van de woning van de man en de vrouw en van de woning van de man. Volgens de man werd dus slechts een deel van het inkomen besteed door en/of voor de vrouw.
De rechtbank stelt voorop dat de bepaling van de behoefte aan partneralimentatie maatwerk is, waarbij het toepassen van de Hofnorm niet in alle gevallen passend is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw, in het licht van de stellingen van de man, niet, althans onvoldoende onderbouwd wat haar financiële plaatje ten tijde van het huwelijk was, en wat op basis daarvan haar huwelijksgerelateerde behoefte is. Op de zitting heeft de vrouw wel onweersproken naar voren gebracht dat zij bij een bruto inkomen vanaf € 2.800,- geen behoefte aan partneralimentatie meer heeft. De rechtbank zal de behoefte van de vrouw dan ook niet berekenen aan de hand van de Hofnorm, maar vaststellen op € 2.800,- bruto per maand.
Behoeftigheid vrouw
De vrouw is op dit moment via Unique werkzaam bij Q-Park Beheer B.V. voor 24 uur in de week. Zij ontvangt daarvoor een gemiddeld bruto maandsalaris van € 1.648,82. De man en de vrouw verschillen van mening in hoeverre de vrouw volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw stelt dat zij vanwege haar studie niet meer uren kan werken, terwijl de man stelt dat zij wel meer uren kan werken en dat zij daarmee volledig in haar eigen onderhoud kan voorzien.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en op de zitting is gebleken dat de vrouw tijdens het huwelijk eerst 26 uur per week werkte en in de laatste periode van het huwelijk 40 uur per week. Daarnaast heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij al twee jaar, en dus ook gedurende de laatste periode van het huwelijk, een opleiding Rechtsgeleerdheid volgt bij de Open Universiteit. De vrouw heeft hiervan geen stukken overgelegd. De man heeft op de zitting wel naar voren gebracht dat hij weet van de studie van de vrouw en dit blijkt ook uit een appwisseling tussen partijen. De rechtbank begrijpt dat de opleiding van de vrouw een opleiding binnen het volwassenenonderwijs betreft. Deze opleidingen zijn zo ingericht dat de opleiding gevolgd kan worden naast het uitoefenen van een (fulltime) baan. De rechtbank vindt het dan ook niet onredelijk om er vanuit te gaan dat de vrouw 40 uur per week kan werken. Haar huidige inkomen voor 24 uur bedraagt gemiddeld € 1.648,82 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Het inkomen voor 40 uur zou dan (€ 1.648,82/24 x 40 =) € 2.748,-, exclusief vakantiegeld, bedragen. Dat betekent dat de vrouw inclusief het vakantiegeld bij haar huidige werkgever bij een arbeidsduur van 40 uur meer zou verdienen dan het bedrag van haar huwelijksgerelateerde behoefte. Rekening houdend met deze verdiencapaciteit bestaat er bij de zijde van de vrouw geen aanvullende behoefte aan een bedrag aan partneralimentatie.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bedrag aan partneralimentatie afwijzen.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen op grond van artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels (2016/1103). Krachtens artikel 26 lid 1 sub a van deze Verordening wordt het huwelijksvermogensstelsel beheerst door het Nederlandse recht, nu niet is gesteld noch gebleken dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt en zij na de huwelijkssluiting hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hadden in Nederland.
Inhoudelijke beoordeling
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Zij zijn na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94 lid 2 en lid 7 BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de beperkte gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de beperkte gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden beperkte gemeenschap geldt als peildatum 26 september 2023, namelijk de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen en de eisen van redelijkheid en billijkheid niet anders met zich brengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Partijen hebben de volgende bestanddelen opgevoerd:
de echtelijke woning aan de [adres 1] , [postcode] te [plaats] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening;
bankrekeningen
a. [bankrekening 1] ten name van de vrouw;
b. [bankrekening 2] ten name van de man;
c. [bankrekening 3] ten name van de man;
d. [bankrekening 4] ten name van de man.
3. de inboedel.
Ad 1. de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening
De man en de vrouw zijn het er over eens dat de man de woning in principe mag overnemen en dat hij een termijn moet krijgen om te onderzoeken of de financiering daarvoor rond kan krijgen. Tijdens de zitting is al besproken dat partijen de woning zullen laten taxeren door het door de rechtbank aangewezen makelaarskantoor Elzenaar, aan de [adres 2] , en, indien dit kantoor niet beschikbaar is, door makelaarskantoor Hooghlanden, aan de [adres 3] . Partijen hebben op de zitting afgesproken dat de man en de vrouw beiden aanwezig zullen zijn bij het bezoek van de makelaar aan de woning in het kader van de taxatie. Ook hebben partijen afgesproken dat de man binnen drie maanden na de datum van deze beschikking aan de vrouw moet laten weten of hij de woning kan overnemen.
De rechtbank zal ten aanzien van de verdeling van de woning, met inachtneming van het voorgaande, een zogenaamd ‘spoorboekje’ opnemen voor partijen, zoals na te melden onder ‘Beslissing’. De rechtbank zal aldus beslissen en het meer of anders verzochte ten aanzien van de echtelijke woning, ook voor wat betreft het subsidiair en meer subsidiair verzochte, afwijzen.
Ad 2. Bankrekeningen
Partijen hebben een aantal rekeningen naar voren gebracht. Niet in geschil is dat ieder de eigen bankrekeningen zal voortzetten onder verdeling van de saldi per peildatum bij helfte. De rechtbank zal aldus bepalen, waarbij met ‘per peildatum’ wordt bedoeld 26 september 2023 om 00.00 uur. De rechtbank zal daartoe bepalen dat de man en de vrouw beiden hun bankafschriften van 25 en 26 september 2023 dienen te overleggen, zodat zij kunnen vaststellen wat het saldo per bankrekening was op 26 september 2023 om 00.00 uur.
Ad 3. de inboedel
Ten aanzien van de inboedel zijn geen concrete verzoeken gedaan, zodat de rechtbank daar in het dictum geen beslissing over kan nemen. Partijen zijn op de zitting overeengekomen dat de vrouw tijdens het bezoek van de makelaar in het kader van de taxatie nog een aantal pannen uit de woning kan meenemen. Daartoe laat de vrouw aan de man van tevoren weten welke pannen zij graag wil hebben uit de inboedel. De man maakt daar foto’s van en stuurt deze ter verifiëring naar de vrouw, zodat zij op deze manier voorafgaand aan de afspraak met de makelaar voor de taxatie kunnen afstemmen om welke pannen het precies gaat. De rechtbank gaat er van uit dat partijen zich aan deze afspraak zullen houden.
Benadeling op grond van artikel 1:164 BW
De vrouw stelt dat de man de gemeenschap heeft benadeeld en stelt daartoe het volgende. De man en de vrouw hebben samen een hypotheeklening afgesloten voor de aankoop van de echtelijke woning, echter tegen een hoger bedrag dan de aankoopsom en de bijbehorende kosten bij elkaar. Het deel van de lening dat niet is gebruikt voor de aankoop en de kosten saldo is door de notaris overgemaakt naar de bankrekening van de man. Partijen hadden afgesproken dat dit geld was bestemd voor het kopen van inboedel van het huis. De vrouw is er echter achter gekomen dat de man dit geld heeft geïnvesteerd in dan wel geleend aan JB Coffee Café B.V. De vrouw heeft geen toestemming gegeven aan de man om het geld uit te geven aan andere doeleinden dan de inboedel. Nu de man dat wel gedaan heeft, heeft de man de gemeenschap benadeeld en is hij gehouden de geleden schade te vergoeden.
De man betwist dat sprake is van benadeling. Hij stelt dat met deze gelden met instemming van de vrouw meerdere schulden bij verschillende schuldeisers zijn voldaan, namelijk:
 € 17.300,- € 17.300,- aan de broer van de man ter aflossing van een lening;
 € 17.300,- € 6.000,- aan [bedrijfsnaam] , de werkgever van de man, ter aflossing van een lening;
 € 17.300,- € 4.000,- voor laminaat;
 € 17.300,- € 5.000,- voor advocaatkosten van de man.
Het geld is dus met toestemming van de vrouw op voorgaande wijze uitgegeven en er is geen sprake van benadeling van de gemeenschap, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 1:164 lid 1 BW is bepaald dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
De man stelt allereerst dat hij een bedrag van € 17.300,- heeft overgemaakt aan zijn broer ter aflossing van een lening, welke lening zou zijn aangegaan op 2 augustus 2021 en dus tijdens het huwelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, in het licht van de betwisting door de vrouw, enkel aangetoond dat hij een bedrag van € 17.300,- aan zijn broer heeft overgemaakt, maar niet dat sprake is van een geldlening van de broer van de man aan de man en dat het bedrag van € 17.300,- is overgemaakt ter aflossing van deze geldlening. De man heeft immers niet met bewijsstukken onderbouwd dat hij op 2 augustus 2021 een geldbedrag heeft ontvangen van zijn broer en dat het daarbij zou gaan om een lening. De betaling van het bedrag € 17.300,- is volledig via de bankrekeningen van de man gelopen, zodat de vrouw dit niet heeft kunnen zien op de bankafschriften of via telebankieren. De man stelt dat de vrouw hier wel vanaf wist, nu zij beschikte over de bankpas van de rekening van de man. De rechtbank vindt het enkele feit dat – zoals de man stelt – de vrouw beschikte over een bankpas van de man, onvoldoende om er vanuit te gaan dat de vrouw op de hoogte was van deze transactie, laat staan daar toestemming voor heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van benadeling van de gemeenschap door de man voor een bedrag van € 17.300,-.
Dit geldt eveneens voor het bedrag van € 6.000,-, dat volgens de man is gebruikt ter aflossing van een schuld aan zijn werkgever, [bedrijfsnaam] . Ook ten aanzien van deze schuld heeft de man niet aangetoond dat hij een geldlening met zijn werkgever is aangegaan, dat de man dit bedrag van zijn werkgever heeft ontvangen en dat de vrouw op de hoogte was van en toestemming heeft gegeven voor de (terug)betaling van € 6.000,- uit gemeenschapsgeld aan de werkgever van de man.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 5.000,- voor advocaatkosten aan de zijde van de man niet voor rekening kan komen van de vrouw. Ten aanzien van dit bedrag heeft de man bovendien niet gesteld dat de vrouw op de hoogte was en heeft ingestemd met betaling van dit bedrag aan de advocaat van de man vanuit gemeenschapsgeld.
Ten aanzien van het bedrag van € 4.000,- dat is uitgegeven aan laminaat overweegt de rechtbank dat dit in lijn is met wat de vrouw stelt, namelijk dat het geld zou worden gebruikt voor inboedel. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat de vrouw hier niet van op de hoogte was en is van oordeel dat ten aanzien van dit bedrag geen sprake is van benadeling van de gemeenschap.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande bepalen dat de man de gemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van (€ 17.300,- + € 6.000,- + € 5.000,- =) € 28.300,-, welk bedrag de man aan de gemeenschap dient te vergoeden.
Geldlening aan de moskee
De vrouw stelt dat vanuit de gemeenschap, via haar bankrekening, een bedrag van € 3.610,- is geleend aan de moskee, en dat de man als bestuurder van de moskee feitelijke zeggenschap had over bestedingen van en aan de moskee. De man bepaalde wat er met het geld gebeurde, de vrouw heeft dit niet willen uitlenen. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man een bedrag van € 1.805,- aan haar dient te betalen, omdat dit bedrag voortvloeide uit de beperkte gemeenschap van goederen. De man betwist dat sprake is van een geldlening. Hij stelt dat sprake is van een gezamenlijke bijdrage van de man en de vrouw aan de moskee, nu bij de omschrijving in de overboeking staat vermeld ‘bijdrage 2022/2023’.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat tussen de man en de vrouw dat gelden zijn overgemaakt vanaf de rekening van de vrouw aan de moskee, met als omschrijving ‘bijdrage 2022/2023’. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond dat dit een lening van de man en de vrouw aan de moskee was. Mocht overigens al sprake zijn van een lening aan de moskee, dan is er sprake van een vordering van de gemeenschap op de moskee en niet op de man. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Geldlening aan de man
De vrouw stelt dat zij op 24 oktober 2019 (€ 620,-), 27 december 2019 (€ 750,-) en op 3 januari 2020 (€ 500,-) bedragen heeft overgemaakt aan de man als geldlening. Deze bedragen zijn verstrekt vóór het huwelijk en dus vóór de beperkte gemeenschap van goederen. De vrouw verzoekt de man te veroordelen het totale bedrag van € 1.860,- terug te betalen aan de vrouw. De man betwist dat sprake is van geldleningen, maar stelt dat het gaat om een bijdrage van de vrouw in de woonlasten van de eerste woning waar partijen samenwoonden en welke woning eigendom was van de man.
De rechtbank overweegt dat de betalingen zijn gedaan in de periode waarin partijen al samenwoonden en dat bij de overboekingen in de omschrijving ‘huur’ staat vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw in dit licht, en zeker gelet op de betwisting door de man, onvoldoende aangetoond dat sprake zou zijn van geldleningen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Overige verzoeken van de man
De man stelt dat de vrouw de laptop en telefoon van de werkgever van de man in haar bezit heeft en dat zij weigert dit terug te geven. Indien de vrouw deze goederen niet teruggeeft, dan heeft de man een vergoedingsrecht ten bedrage van de aankoopsom. De vrouw stelt dat zij deze goederen cadeau heeft gekregen van de man. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de laptop en de telefoon eigendom zijn van de werkgever van de man, zodat deze goederen niet in de gemeenschap vallen en er geen sprake kan zijn van een vordering van de man op de vrouw in het kader van de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling. De rechtbank zal het verzoek van de man ten aanzien van de laptop en de telefoon dan ook afwijzen.
De man stelt verder dat ten behoeve van de operatie van de opa van de vrouw een bedrag van € 6.000,- is verstrekt als een lening aan de vrouw, € 2.000,- cash en € 4.000,- via de verkoop van sieraden uit het privé vermogen van de man. De vrouw betwist dat sprake is van een geldlening en stelt dat zij haar eigen gouden sieraden heeft gebruikt voor de financiering van de operatie. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde Whatsapp gesprekken blijkt dat de man heeft ingestemd met de bekostiging van de operatie van de opa voor een bedrag van € 6.000,- en met de verkoop daartoe van gouden sieraden. Dat bovendien € 2.000,- cash zou zijn uitgeleend, is niet aangetoond. Onvoldoende is aldus aangetoond dat sprake is van een vordering van de man op de vrouw, zodat dit verzoek van de man zal worden afgewezen.
Ten slotte stelt de man dat de vrouw meer sieraden dan de sieraden die verkocht werden voor de operatie uit de kluis heeft gehaald, welke sieraden tot het privé vermogen van de man behoren en welke de vrouw aldus moet teruggeven. De vrouw betwist dat daarvan sprake is. De rechtbank overweegt dat de man in het licht van de betwisting door de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat er meer sieraden uit de kluis zijn weggenomen en dat dit sieraden privé eigendom van de man zijn. Dit verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
Artikel 843a Rv
Gelet op al het voorgaande hebben de man en de vrouw geen belang meer bij hun verzoeken op grond van artikel 843a Rv. De rechtbank zal die verzoeken, dan ook afwijzen.
Proceskosten
Nu het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, met elkaar gehuwd op [datum] 2020 te [plaats] ;
*
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres 1] , [postcode] te [plaats] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening:
1.1
de woning dient getaxeerd te worden door makelaarskantoor Elzenaar, aan de [adres 2] , en indien dit kantoor niet beschikbaar is, door makelaarskantoor Hooghlanden, aan de [adres 3] , waartoe partijen zo snel mogelijk na de zittingsdatum een gezamenlijke opdracht tot taxatie van de woning aan deze makelaar-taxateur verstrekken. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de man de woning zal overnemen;
1.2
de man dient binnen drie maanden na de datum van deze beschikking aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
1.3
de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de eventueel aan de woning gekoppelde polis(sen) ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
1.4
de kosten van de notariële overdracht worden door de man als kosten koper, voldaan;
1.5
partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
1.6
indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
1.7
partijen dienen binnen één week nadat de onder 1.2 genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1.1 genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht te verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
1.8
de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de eventueel aan de woning gekoppelde polis(sen) ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
1.9
partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2. met betrekking tot de bankrekeningen: de vrouw zal de bankrekening op haar naam voortzetten en de man zal de bankrekeningen op zijn naam voortzetten, waarbij de saldi per peildatum bij helfte verdeeld zullen worden, waartoe de man en de vrouw ieder hun bankafschriften van 25 en 26 september 2023 dienen te overleggen, zodat zij kunnen vaststellen wat het saldo per bankrekening was op 26 september 2023 om 00.00 uur;
*
bepaalt dat de man ten aanzien van de benadeling van de gemeenschap een bedrag van € 28.300,- aan de gemeenschap dient te vergoeden;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, E.D.A. Geleijns en P. van der Zanden, rechters, bijgestaan door mr. M. Meijer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 18 december 2024.