ECLI:NL:RBDHA:2024:2334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
NL23.27721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser, die buiten behandeling was gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft op 9 februari 2024 geoordeeld dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris in strijd was met artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De eiser had zijn asielaanvraag ingediend op 18 augustus 2022 en had tijdelijke bescherming gekregen op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De Staatssecretaris had de asielaanvraag buiten behandeling gesteld omdat de eiser niet had gereageerd op verzoeken om informatie, waaronder een vragenlijst. De rechtbank oordeelde echter dat de vragenlijst geen verzoek om informatie bevatte dat van wezenlijk belang was voor de asielaanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27721

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]8308
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL23.27722, op 22 november 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
2.1.
Op 18 augustus 2022 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan eiser is vervolgens tijdelijke bescherming verleend op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn 2001/55/EG), omdat hij als derdelander in Oekraïne verbleef met een tijdelijke verblijfsvergunning. Bij besluit van 15 februari 2023 heeft verweerder eisers recht op tijdelijke bescherming verlengd tot 4 september 2023. In dit besluit staat ook dat eiser, tegelijk met zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming, asiel heeft aangevraagd, dat verweerder die aanvraag gaat beoordelen en dat eiser een brief krijgt als de asielprocedure start.
2.2.
Op 27 mei 2023 heeft verweerder eiser een brief gestuurd waarin hij wordt verzocht om aan verweerder te laten weten of hij zijn asielaanvraag wil doorzetten en om een vragenlijst getiteld ‘Questionnaire asylum application’ (hierna: ‘de vragenlijst’) in te vullen. Eiser heeft niet op deze brief gereageerd. Vervolgens heeft verweerder op 12 juli 2023 een voornemen tot het buiten behandeling stellen van eisers asielaanvraag uitgebracht. Verweerder heeft eiser in het voornemen gevraagd om binnen twee weken ‘de vragenlijst’ alsnog in te vullen. In het voornemen is verder vermeld dat als eiser geen reactie geeft, verweerder ervan uitgaat dat eiser de asielprocedure niet wil doorlopen en dat de asielaanvraag dan buiten behandeling zal worden gesteld. Eiser heeft niet op het voornemen gereageerd. Vervolgens heeft verweerder op 31 augustus 2023 het bestreden besluit genomen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Over dit beroep gaat deze uitspraak.
2.3.
Bij afzonderlijk besluit van 31 augustus 2023 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Over dit beroep gaat deze uitspraak niet. Op 6 september 2023 heeft verweerder eiser te kennen gegeven dat hij de gevolgen van het stoppen van de tijdelijke bescherming voor de hele groep derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne heeft bevroren.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft gereageerd op de brief van 27 mei 2023 met bijbehorende ‘vragenlijst’ en ook niet heeft gereageerd op het op 12 juli 2023 uitgebrachte voornemen tot het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag.
De beroepsgronden
4. Eiser betoogt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Hij stelt hiertoe in de eerste plaats dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 21 november 2023 (zaaknummer NL23.25021). Eiser stelt verder dat zijn asielaanvraag niet buiten behandeling mocht worden gesteld omdat hij nog recht op tijdelijke bescherming had. Eiser stelt voorts dat hij zijn asielwens ten tijde van het bestreden besluit nog in beraad had en dat dit onder meer verband hield met de vraag of zijn tijdelijke bescherming al dan niet mocht worden beëindigd. In zijn beroepschrift heeft eiser verder te kennen gegeven dat hij zijn asielaanvraag graag wil handhaven.
Het juridisch kader
5.1.
Artikel 28, eerste lid, van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU), voor zover hier relevant, luidt als volgt. Wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat een verzoeker zijn verzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij impliciet van dit verzoek heeft afgezien, zorgen de lidstaten ervoor zorgen dat de beslissingsautoriteit beslist om hetzij de behandeling van het verzoek te beëindigen ofwel, mits zij het verzoek op basis van een toereikend onderzoek ten gronde overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU als ongegrond beschouwt, het verzoek af te wijzen. De lidstaten kunnen met name aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU.
5.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU) mogen de lidstaten van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient.
Artikel 4, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn luidt: De in lid 1 bedoelde elementen bestaan in de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken, reisroutes, reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.
5.3.
Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
5.4.
Op grond van artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) kan de asielaanvraag buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vw, indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
5.5.
Volgens het beleid van verweerder in paragraaf C2/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan een aanvraag op alle momenten na de indiening daarvan buiten behandeling worden gesteld indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
In paragraaf C2/8 van de Vc staat verder het volgende. Wanneer de vreemdeling, na daartoe ten minste tweemaal uitgenodigd te zijn, niet op het aanmeldgehoor verschijnt en toerekenbaar heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag (zie artikel 3.45b, eerste lid, VV) kan de IND gebruik maken van de bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 30c, eerste lid onder a, Vw. De IND brengt een daartoe strekkend voornemen uit en maakt daarin kenbaar dat is geconstateerd dat de vreemdeling toerekenbaar heeft nagelaten om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
Beoordeling beroepsgronden
6.1.
De rechtbank is ermee bekend dat als gevolg van de wijze waarop Nederland de Richtlijn tijdelijke bescherming heeft geïmplementeerd, derdelanders uit Oekraïne een asielaanvraag hebben moeten indienen om voor tijdelijke bescherming in aanmerking te komen. De rechtbank vindt het dan ook begrijpelijk dat verweerder bij deze derdelanders (op enig moment) wil nagaan of zij daadwerkelijk een asielprocedure willen doorlopen. Verweerder doet dit in de praktijk door de desbetreffende derdelanders te vragen ‘de vragenlijst’ in te vullen. De rechtbank is echter van oordeel dat het niet (tijdig) invullen en retourneren van ‘die vragenlijst’ door eiser er niet toe kan leiden dat zijn asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld met toepassing van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Dit legt de rechtbank hierna uit.
6.2.
Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, dat een implementatie is van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Procedurerichtlijn, kan verweerder een asielaanvraag buiten behandeling stellen indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. Wat wordt verstaan onder ‘informatie van wezenlijk belang voor de aanvraag’ wordt – overeenkomstig de verbinding die in artikel 28, eerste lid, van de Procedurerichtlijn wordt gemaakt met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn – nader ingevuld in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV (en paragraaf C2/8 van de Vc), waarin staat dat de asielaanvraag op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling kan worden gesteld als de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over ‘de elementen ter staving van zijn aanvraag’, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw. Elementen zijn feiten en omstandigheden die in verband staan met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM en die, op zichzelf of tezamen, een rechtsgrond voor asielverlening kunnen vormen (zie artikel 4, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn, artikel 31, eerste lid, van de Vw en Werkinstructie 2014/10, paragraaf 3.1.). Bij elementen gaat het dus, kort gezegd, om feiten die een grond voor asielverlening kunnen opleveren.
6.3.
De rechtbank overweegt dat de – niet op enige wettelijke grondslag berustende – vraag van verweerder, in onderdeel 2 van ‘de vragenlijst’, of eiser zijn ingediende asielaanvraag wil doorzetten niet kan worden aangemerkt als een verzoek om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn asielaanvraag. Met deze vraag wordt eiser namelijk niet gevraagd naar feiten die een grond voor asielverlening kunnen opleveren. Hetzelfde geldt voor de vragen in onderdeel 3 – met uitzondering van vraag 3.5 – van ‘de vragenlijst’. Met deze vragen wordt eiser evenmin gevraagd naar feiten die een grond voor asielverlening kunnen opleveren. Er wordt slechts verzocht om informatie die nuttig is voor de praktische inrichting van zijn asielprocedure, waaronder het gehoor. Nu met de vragen in onderdelen 2 en 3 – met uitzondering van vraag 3.5 – van ‘de vragenlijst’ dus niet wordt verzocht om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van de asielaanvraag, behelst ‘de vragenlijst’ in zoverre geen verzoek om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de asielaanvraag, zoals bedoeld in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
6.4.
Met de vragen in onderdeel 1 van ‘de vragenlijst’ – over de identiteit en nationaliteit van eiser – en met vraag 3.5 van ‘de vragenlijst’ – over de reden(en) van de asielaanvraag – wordt eiser op zichzelf wél verzocht om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn asielaanvraag. Eiser heeft echter bij het indienen van zijn asielaanvraag al de informatie verstrekt waar met de vragen in onderdeel 1 van ‘de vragenlijst’ om wordt verzocht. Verweerder beschikte dus al over deze informatie, zodat het verstrekken van deze informatie aan verweerder niet (meer) noodzakelijk was. Verder geldt dat bij vraag 3.5 uitdrukkelijk is vermeld dat deze vraag niet beantwoord hoeft te worden. Uit dit laatste volgt dat verweerder het kennelijk niet noodzakelijk vindt dat deze vraag door de vreemdeling wordt beantwoord. Nu met de vragen in onderdeel 1 en met vraag 3.5 van ‘de vragenlijst’ dus wordt verzocht om informatie te geven waarvan de verstrekking niet noodzakelijk (meer) is of welke verstrekking kennelijk niet noodzakelijk wordt geacht, behelst ‘de vragenlijst’ in zoverre evenmin een verzoek om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de asielaanvraag, zoals bedoeld in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
6.5.
Gelet op het voorgaande kan ‘de vragenlijst’ niet worden aangemerkt als een verzoek om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de asielaanvraag. In het verlengde daarvan kan het niet invullen en retourneren van ‘die vragenlijst’ door eiser niet worden aangemerkt als het nalaten te antwoorden op een verzoek om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn asielaanvraag. Dit betekent dat er zich geen situatie als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (in verbinding met artikel 3.45b, eerste lid, van de VV) voordoet, zodat verweerder niet bevoegd was om eisers asielaanvraag met toepassing van die bepaling buiten behandeling te stellen. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (in verbinding met artikel 3.45b, eerste lid, van de VV). De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten. Verweerder moet namelijk eerst onderzoeken welke asielmotieven eiser aan zijn aanvraag ten grondslag legt en vervolgens beoordelen of deze leiden tot inwilliging van de aanvraag. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om opnieuw op eisers asielaanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.