ECLI:NL:RBDHA:2024:23331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
C/09/656956 / FA RK 23-8345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen en pensioenverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2024 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij nevenvoorzieningen zijn verzocht. De man heeft kort voor de zitting een pensioenverweer ingediend op basis van artikel 1:153 BW, waarbij hij stelt dat de echtscheiding niet kan worden uitgesproken voordat er een billijke voorziening is getroffen met betrekking tot zijn aanspraak op nabestaandenpensioen van de vrouw. De rechtbank kan op basis van de voorliggende stukken niet beoordelen of het pensioenverweer van de man zal slagen, omdat eerst duidelijk moet zijn wat de omvang is van de aanspraak van de man op het nabestaandenpensioen. De vrouw is gevraagd om informatie te verstrekken over haar pensioen en de rechtbank heeft de zaak aangehouden voor twee maanden om deze informatie te verkrijgen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot voorlopige voorzieningen eerder afgewezen en heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek tot echtscheiding en de nevenvoorzieningen aangehouden en partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het pensioenverweer. De volgende zitting is gepland op 14 februari 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8345 (echtscheiding)
FA RK 24-6180 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/656956 (echtscheiding)
C/09/671637 (verdeling)
Datum beschikking: 31 december 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 10 november 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.T. Wernsen te Voorburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres, feitelijk verblijvende in Tsjaad,
advocaat: mr. E. Leentjes te Groningen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 14 december 2023 van de vrouw, met bijlage;
  • de brief van 12 februari 2024 van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift;
- de brief van 22 maart 2024 van de vrouw, met bijlagen;
- de brief van 22 november 2024 van de zijde van de man, met bijlagen;
- het verweer tegen het zelfstandige verzoek;
- de brief 29 november 2024 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief van 2 december 2024 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief van 3 december 2024 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.
De minderjarigen [kind 1] en [kind 2] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 3 december 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat en tolk. F. Klunder, de advocaat van de man en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad). Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de man niet verschenen. Door de advocaat van de vrouw zijn tijdens de zitting pleitnotities overgelegd.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2007 te [plaats] (Rwanda).
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , Rwanda,
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] , Rwanda.
- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De ouders en de kinderen hebben de Rwandese nationaliteit.
- Deze rechtbank heeft op 22 november 2024 de verzoeken van de vrouw tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat de man gehouden is de volgende stukken te overleggen: zijn salarisspecificaties over 2023, zijn belastingaangifte over 2021, 2022 en 2023, zijn bankafschriften (van genoemde bankrekeningen A, B, C en D over de periode 1 juni 2023 tot en met heden, met vermelding van het huidige saldo), zijn salarisspecificaties over de maanden januari 2024 tot en met heden;
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat als de man in het buitenland werkt de kinderen bij de man zullen verblijven:
- tijdens de kerstvakantie en de voorjaarsvakantie (na het eerste trimester en na het tweede trimester);
- tijdens de zomervakantie, om het jaar, te weten ieder even jaar;
- tijdens de weekenden wanneer de vader in Nederland is,
waarbij er geldt dat de man steeds minimaal één maand van tevoren aan de vrouw laten weten wanneer hij in Nederland zal zijn, de ouder bij wie de kinderen verblijven ervoor zal zorgen dat de kinderen naar de andere ouder toe reizen en waarbij geldt dat wanneer één van de ouders in het buitenland verblijft, deze ouder de kosten van het reizen naar deze ouder en het reizen terug naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen voor zijn/haar kosten zal nemen;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat als de man in Nederland woont en werkt de kinderen bij hem zullen verblijven:
- om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- tijdens de helft van de feestdagen en schoolvakanties;
waarbij geldt dat de ouder waarbij de kinderen verblijven ervoor zal zorgen dat de kinderen naar de andere ouder toe reizen (binnen Nederland) en waarbij geldt dat wanneer één van de ouders in het buitenland verblijft, deze ouder de kosten van het reizen naar deze ouder en het reizen terug naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen voor zijn/haar kosten zal nemen;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 1.000,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen steeds voor de eerste dag van de maand;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw;
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man na wijziging, zelfstandig verzocht om nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de man het recht heeft de kinderen te ontvangen in de periodes dat hij in Nederland verblijft, voor het geval de man in Nederland woont te bepalen dat de kinderen om en om twee weken bij hem verblijven, voor het geval de man in het buitenland woont te bepalen dat de kinderen ieder vakantie bij hem verblijven, alsmede op de momenten dat hij Nederland bezoekt;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man onder de nummers 27 tot en met 57;
- vaststelling van door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie van
€ 2.207,- per maand;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen het door de man verzochte, die hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten in Nederland was, en de vrouw daar nog verblijft, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 3 a onder ii van de Brussel II ter-verordening (nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019) rechtsmacht toe.
De man stelt in de stukken dat het Nederlands recht niet van toepassing is, maar het Rwandees recht. Op de zitting heeft de advocaat van de man dit standpunt losgelaten en stemt ermee in dat de Nederlandse rechtbank haar eigen recht toepast.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Partijen hebben geen ouderschapsplan ingediend zoals wettelijk is vereist. Toch zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding beoordelen omdat het partijen niet gelukt is om op alle punten ten aanzien van de zorg voor de kinderen tot overeenstemming te komen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man betwist dat sprake is van een duurzame ontwrichting en dat dit tot een echtscheiding zou kunnen leiden. Voor de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Dit staat er dan ook niet aan in de weg om de echtscheiding uit te spreken.
Pensioenverweer
De man heeft in de avond voorafgaand aan de zitting voor het eerst een pensioenverweer opgeworpen. De man stelt dat de echtscheiding niet uitgesproken kan worden alvorens aan hem op grond van artikel 1:153 lid 1 BW een billijke vergoeding wordt toegekend, ter compensatie van het verlies of de ernstige vermindering van zijn aanspraak op bijzonder partnerpensioen ingeval van het vooroverlijden van de vrouw. Hij voert daartoe het volgende aan. De vrouw is werkzaam bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, een aan de Verenigde Naties (VN) gelieerde organisatie. De pensioenopbouw van de vrouw valt onder de
Regulations, Rules and Pension Adjustment System of the United Nations Joint Staff Pension Fund(hierna: VN-pensioenreglement). Op basis van de drie laatste salarisstroken van de vrouw stelt de man dat de vrouw een pensioengevend loon van
USD 210.327,- heeft. Indien partijen gehuwd blijven en ingeval van vooroverlijden van de vrouw behoudt de man zijn aanspraak op dit bijzonder partnerpensioen (artikel 34 VN-pensioenreglement). Na de echtscheiding van partijen en ingeval van vooroverlijden van de vrouw na vijftien jaar na de echtscheiding heeft de man hier geen recht meer op, tenzij de vrouw op dat moment nog alimentatieplichtig is voor de man (artikel 35bis VN-pensioenreglement). Gezien de leeftijd van de vrouw stelt de man dat het niet onwaarschijnlijk is dat zij niet komt te overlijden binnen vijftien jaar na de echtscheiding en dat het daarnaast onwaarschijnlijk is dat de vrouw dan nog alimentatieplichtig zal zijn voor de man. Bovendien kan volgens de man niet uitgesloten worden dat de vrouw na de echtscheiding opnieuw zal trouwen, met als gevolg dat de man, ingeval van vooroverlijden van de vrouw, op grond van artikel 35bis onder c VN-pensioenreglement het partnerpensioen met een ander zal moeten delen, naar rato van de duur van de respectievelijke huwelijken. De man betwist daarnaast dat voldaan is aan de twee uitzonderingen onder lid 2. Hij kan nooit tot zoveel pensioenopbouw komen als de vrouw met een pensioengevend loon van USD 210.327,-. Verder betwist de man de beschuldigingen van de vrouw en stelt juist dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk in grote mate aan de vrouw te wijten is. De man verzoekt de procedure aan te houden om de vrouw een termijn te geven om een billijke voorziening te treffen.
De vrouw stelt primair dat de rechtbank het pensioenverweer van de man moet afwijzen, dan wel dat de vrouw nog een termijn gegeven moet worden om zich hierover nader uit te laten. Volgens de vrouw staat niet vast dat de man aanspraak kan maken op een uitkering uit bijzonder partnerpensioen c.q. nabestaandenpensioen indien de vrouw komt te overlijden binnen het huwelijk van partijen. Dit heeft de man niet aangetoond. Verder stelt de vrouw dat, indien zij na vijftien jaar na de echtscheiding komt te overlijden, de man dan vijftien jaar of langer de tijd heeft gehad om ervoor te zorgen dat hij die uitkering uit het nabestaandenpensioen niet meer nodig heeft. Ingeval de vrouw binnen vijftien jaar komt te overlijden, zal de hypothetische aanspraak die de man heeft op een uitkering uit nabestaandenpensioen niet hoog zijn, gezien de vrouw nog niet lang heeft ingelegd in deze pensioenpot. De hypothetische aanspraak die de man dus mogelijk heeft op nabestaandenpensioen van de vrouw zou dus niet in ernstige mate verminderen of teloorgaan. De vrouw voert daarnaast aan dat voldaan is aan de uitzonderingen onder lid 2 van artikel 1:153 BW. Ten eerste kan van de man redelijkerwijs verwacht worden dat hij ingeval van vooroverlijden van de vrouw zelf voldoende voorzieningen kan treffen. De vrouw stelt dat de man onvoldoende openheid van zaken van zijn volledige inkomen en vermogen heeft gegeven. Hij heeft enkel een arbeidscontract overgelegd en geen loonstroken, waarbij uit niets volgt wat hij verder aan inkomen uit verhuur of vermogen genereert of hoeveel pensioen hij tot nu toe zelf heeft opgebouwd. Op basis van zijn huidige inkomen uit zijn dienstverband, zijn eigen opgebouwde pensioen, zijn inkomsten uit vermogen in Rwanda en elders en zijn leeftijd en verdiencapaciteit kan van hem redelijkerwijs verwacht worden dat hij zelf voorzieningen kan treffen. Daarnaast stelt de vrouw dat voldaan is aan de tweede uitzondering, te weten dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan de man te wijten is. De vrouw stelt dat de man financieel niet bijdraagt en met de vrouw het gesprek hierover niet wil aangaan. Daarnaast voert zij in de stukken aan en heeft zij op de zitting aangegeven dat de man haar heeft verkracht tijdens het huwelijk.
Op grond van artikel 1:153 lid 1 BW kan, indien als gevolg van de verzochte echtscheiding een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de echtgenoot die het verzoek heeft gedaan zou teloorgaan of in ernstige mate zou verminderen, en de andere echtgenoot deswege tegen dat verzoek verweer voert, deze niet worden toegewezen voordat daaromtrent een voorziening is getroffen die, gelet op de omstandigheden van het geval, ten opzichte van beide echtgenoten billijk is te achten. In lid 2 is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is indien a) redelijkerwijs te verwachten is dat de andere echtgenoot zelf voor dat geval voldoende voorzieningen kan treffen, of b) indien de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate te wijten is aan de andere echtgenoot.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie het pensioenverweer van de man een preliminair verweer is, waarop moet worden beslist voordat eventueel de echtscheiding kan worden uitgesproken. Het pensioenverweer ziet bovendien blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 1:153 BW uitsluitend op pensioenuitkeringen bij vooroverlijden van de partij die de echtscheiding verzoekt, dus op nabestaandenpensioen.
Uit het VN-pensioenreglement zoals door de vrouw in de stukken naar voren is gebracht blijkt dat de man binnen het huwelijk van partijen bij vooroverlijden van de vrouw aanspraak heeft op een jaarlijks nabestaandenpensioen en dat dit na echtscheiding minder zal zijn als de vrouw binnen vijftien jaar komt te overlijden en helemaal komt te vervallen als zij vijftien jaar na de echtscheiding komt te overlijden, ervanuit gaande dat zij dan niet (meer) alimentatieplichtig is voor de man. Dat betekent dat in beginsel wel sprake is van de situatie als bedoeld in het eerste lid van artikel 1:153 BW, omdat de man als gevolg van echtscheiding een vooruitzicht op nabestaandenpensioen verliest. De man stelt dat hij in ieder geval een bedrag van USD 210.327,- ter compensatie nodig heeft, zijnde het pensioengevend jaarloon van de vrouw zoals genoemd in recente salarisstroken van de vrouw. Het pensioengevend loon is echter niet het bedrag waarop de man aanspraak zou maken aan jaarlijkse uitkeringen uit nabestaandenpensioen ingeval van vooroverlijden van de vrouw. Voordat de rechtbank kan beslissen op het pensioenverweer van de man, zal allereerst duidelijk moeten zijn wat de omvang is van de aanspraak van de man op nabestaandenpensioen. Het ligt op de weg van de vrouw om deze informatie door middel van een opgave van haar werkgever te verstrekken.
De rechtbank kan momenteel evenmin beoordelen of de uitzondering van artikel 1:153 lid 2 sub a BW van toepassing is en de man zelf in staat is om voldoende voorzieningen te treffen ingeval van vooroverlijden van de vrouw, omdat deze vraag ook samenhangt met de vraag naar de precieze omvang van de aanspraak van de man op een nabestaandenpensioen.
De rechtbank gaat voorbij de stelling van de vrouw dat artikel 1:153 lid 1 BW niet van toepassing is omdat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan de man te wijten zou zijn. De beschuldigingen die de vrouw uit, zijn door de man betwist, en verder niet met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank een en ander niet kan vaststellen.
Voortgang procedure
Zoals ter zitting met partijen besproken, zal de rechtbank de beslissing tot echtscheiding en nevenvoorzieningen aanhouden.
De vrouw krijgt vanaf heden twee weken om nader te reageren op het pensioenverweer van de man en informatie te verstrekken over de hoogte van de jaarlijkse uitkering van de man uit nabestaandenpensioen. De rechtbank verzoekt de vrouw zich ook erover uit te laten, voor het geval de rechtbank zal beslissen dat de man niet in staat is om zelf voldoende voorzieningen te kunnen treffen, welke billijke voorziening haars inziens kan worden getroffen. Nadat de vrouw zich heeft uitgelaten en inzage heeft verstrekt, krijgt de man een termijn van twee weken om hierop te reageren. Voor beide partijen geldt dat zij uiterlijk tot tien dagen voorafgaand aan de zitting nadere stukken kunnen indienen.
Met partijen is op de zitting gesproken over een volgende mondelinge behandeling, waarbij rekening is gehouden met het feit dat de man in februari 2025 in Nederland zal zijn.
In samenspraak met partijen is de nieuwe zittingsdatum bepaald op
14 februari 2025 om 10.00 uur.
Overige nevenvoorzieningen
Omdat het verzoek tot echtscheiding wordt aangehouden, zullen alle andere nevenvoorzieningen ook worden aangehouden. Op de zitting is met partijen in het bijzijn van de Raad wel gesproken over de verzoeken met betrekking tot de kinderen ten aanzien van hun hoofdverblijfplaats en zorgregeling, zodat deze verzoeken op 14 februari 2025 niet nogmaals behandeld zullen worden.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
Standpunten partijen
De vrouw acht het in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, omdat de man regelmatig in het buitenland verblijft en de kinderen in Voorschoten op school zitten.
De man verweert zich hiertegen en stelt dat er geen hoofdverblijf van de kinderen bij een van de ouders bepaald hoeft te worden. Als hij in Nederland is, zijn de kinderen het grootste deel van de tijd bij hem. De man is nu vertrokken naar Tsjaad voor in eerste instantie een jaar, maar probeert dan een baan bij het hoofdkantoor van Artsen Zonder Grenzen in Amsterdam te krijgen. De man stelt bovendien dat het van cruciaal belang is voor zijn verblijfsstatus in Nederland dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij de vrouw wordt bepaald. Omdat de verblijfsstatus van het gezin gekoppeld is aan de baan van de vrouw bij het Internationaal Gerechtshof en de man na de echtscheiding geen onderdeel van het gezin meer uitmaakt, kan hij zijn verblijfsstatus verliezen om rechtmatig in Nederland te kunnen verblijven. Hij verliest als gevolg daarvan ook zijn baan, zo volgt uit zijn contract.
Inhoudelijke beoordeling
Als de echtscheiding kan en zal worden uitgesproken, dan zal de rechtbank het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepalen. De rechtbank acht dit het meest in het belang van de kinderen. De vrouw verblijft met de kinderen in Nederland, terwijl van de man onzeker is of hij zich permanent in Nederland zal vestigen. Het is in het belang van de kinderen dat hierover duidelijkheid zal zijn, naast dat duidelijk is dat zij op het adres van de vrouw ingeschreven blijven staan.
Ten aanzien van de zorgregeling, ingeval van het uitspreken van de echtscheiding, zijn partijen het erover eens dat er twee verschillende situaties bestaan. Wanneer de man permanent in Nederland zal wonen, zal er sprake zijn van een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen om en om een week bij de man en bij de vrouw zullen verblijven en de vakanties bij helfte worden verdeeld. Zoals de situatie nu is, verblijft de man in Tsjaad en is de vrouw met de kinderen in Nederland. In deze situatie heeft de rechtbank met de ouders besproken dat de kinderen hoofdzakelijk bij de man zullen verblijven wanneer hij tijdelijk terug in Nederland is. Deze regelingen sluiten aan bij de wensen van de kinderen. De rechtbank zal in overeenstemming hiermee beslissen, als en zodra de echtscheiding wordt uitgesproken.
De rechtbank wil de ouders nog het volgende meegeven. Het is de rechtbank gebleken dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt en dat zij, in het belang van de kinderen, hieraan zullen moeten werken. De ouders moeten met elkaar communiceren en niet via de kinderen. Als de man naar Nederland komt, moet hij dit de vrouw tijdig laten weten en met de vrouw communiceren. Het is daarnaast schadelijk voor de kinderen om hen bij deze procedure te betrekken en hen processtukken te laten lezen. Zo komen de kinderen tussen de ouders in te staan, terwijl zij van de ouders allebei de ruimte moeten krijgen om onbelast van beide ouders te kunnen houden, zonder het gevoel te hebben voor een van hen te moeten kiezen.
De rechtbank houdt iedere beslissing aan.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen wordt aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als hiervoor onder het kopje “
voortgang procedure” vermeld;
bepaalt dat de vrouw binnen twee weken na heden en de man binnen de twee weken daaropvolgend zal reageren zoals hiervoor vermeld;
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen zal worden voortgezet op de terechtzitting van
14 februari 2025 te 10.00 uur, waarvoor partijen opnieuw zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de echtscheiding met nevenvoorzieningenaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van der Vliet, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. L.E. Meisters als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
31 december 2024.