Overwegingen
1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat het bevreemdt dat nadat hij eerder beroep had ingesteld tegen de te toetsen maatregel en dat beroep weer had ingetrokken, verweerder de rechtbank alsnog een kennisgeving van de oplegging van de maatregel doet toekomen. Gemachtigde vraagt zich -kort gezegd- af of dat kan, of dat moet en of verweerder, dan wel gemachtigde, die kennisgeving ook weer kan intrekken. In de vanuit zonnig Spanje aan het dossier toegevoegde beroepsgronden, heeft gemachtigde van eiser het volgende verzoek gedaan:
(…)
Feitelijk verzoekt eiser uw rechtbank om over kennisgevingen 1e beroep, intrekkingen van 1e beroepsprocedures, overgang van kennisgeving naar beroep zoals neergelegd in art. 94 Vw, mogelijkheden van intrekkingen van dergelijke kennisgevingen/beroepen en dit alles in samenhang met de HvJEU uitspraak van 8 november 2022, hierover uitspraak te doen, voor zover mogelijk in onderhavige procedure vanzelfsprekend.
(…)
4. De rechtbank willigt dit verzoek niet in. De opgeworpen rechtsvragen zijn zonder meer interessant en de rechtbank heeft dit deels ook ter zitting besproken, maar de rechtbank zal hierover geen uitspraak doen omdat dit voor de onderhavige procedure niet relevant is.
Uit artikel 94 van de Vw 2000 vloeit de verplichting voor verweerder voort om de rechtbank in kennis te stellen van de oplegging van een bewaringsmaatregel. De ratio van dit voorschrift is dat de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel altijd door rechter wordt gecontroleerd, ook indien de vreemdeling geen beroep instelt, dan wel zijn zelf ingestelde beroep weer intrekt. In de onderhavige procedure heeft verweerder terecht een kennisgeving uitgedaan omdat de rechtbank anders de rechtmatigheid van de maatregel niet had kunnen beoordelen. Verweerder is niet bevoegd om deze kennisgeving in te trekken en kan dit ook niet. Indien verweerder geen kennisgeving had verzonden, zou de rechtbank bij de eerste mogelijkheid om de rechtmatigheid van de maatregel te beoordelen, de maatregel van aanvang af onrechtmatig hebben geacht. De rechtbank zal daarom de rechtmatigheidsvereisten controleren.
5. Gemachtigde van eiser heeft aangegeven geen gronden te zien om de maatregel onrechtmatig te achten en de waarnemer van gemachtigde heeft zich, ook nadat de rechtbank heeft medegedeeld welke vraagpunten gemachtigde graag besproken zou zien, ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6. De rechtbank heeft verweerder voorgehouden dat de informatieplicht is geschonden en heeft verweerder en eiser in de gelegenheid gesteld hun belangen kenbaar te maken. De rechtbank overweegt dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft zijn belang om eiser in bewaring te houden goed gemotiveerd en de rechtbank weegt ook mee dat eiser niet alleen niet meewerkt aan zijn vertrek, maar het terugkeerproces ook frustreert door onder meer niet mee te werken aan de op 12 december 2024 geplande presentatie. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij niet zal vertrekken naar Nigeria omdat hij daar niets heeft en omdat hij een geldige verblijfsvergunning van de Italiaanse autoriteiten heeft verkregen en vindt dat hij in de gelegenheid moet worden gesteld om naar Italië te vertrekken. De rechtbank heeft eiser aangegeven zorg te dragen dat hij zijn Italiaanse verblijfsrecht kan onderbouwen door documenten hiervan te tonen. Eiser heeft aangegeven dat hij deze papieren bij zich droeg toen hij werd aangehouden, waarop de rechtbank eiser heeft geadviseerd om, zo mogelijk met zijn gemachtigde, na te gaan of deze verblijfsdocumenten bij de politie of bij het DTC zijn ingenomen en als dat zo is, deze documenten op te vragen en te tonen aan de regievoerder.
7. De rechtbank heeft voorts verweerder er op gewezen dat eiser niet is gehoord met behulp van een registertolk en dat in de maatregel niet is gebleken waaruit de “aangekruiste” vereiste spoed blijkt en dat tevens geen bericht van niet-levering van de tolkendienst aan het dossier is toegevoegd. Verweerder heeft desgevraagd geen nadere toelichting kunnen verschaffen. De rechtbank acht dit wel nodig, temeer nu sprake is van een opvolgende maatregel en geen rekening behoefde te worden gehouden met de uren die eiser maximaal mocht worden opgehouden. De rechtbank overweegt dat dit gebrek niet leidt tot opheffing van de maatregel omdat niet is gebleken dat eiser de niet-register tolk niet heeft kunnen verstaan. Eiser heeft op vragen van de hulpofficier van justitie meermalen aangeven de tolk goed te kunnen verstaan.
8. De rechtbank heeft verweerder voorts de vraag gesteld waarom de voorgaande maatregel niet tijdig nadat de grondslag is komen te vervallen, is opgeheven en daardoor onrechtmatig heeft voortgeduurd. Zoals de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, in haar uitspraak van 3 december 2024 (NL24.45530, niet gepubliceerd) terecht heeft overwogen in rechtsoverweging 3, is de termijn om beroep in te stellen tegen de afwijzing van het asielverzoek op 24 november 2024 ongebruikt verstreken. Daarmee is ook het procedureel rechtmatig verblijf geëindigd. Eiser viel vanaf dat moment onder de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn en kon daarom niet op de zogenoemde asielgrond in bewaring worden gehouden. Voor zover verweerder het op dat moment noodzakelijk achtte om na te gaan of een opvolgende maatregel ter fine van uitzetting noodzakelijk, proportioneel en evenredig was, had verweerder uiterlijk op 26 november 2024 de maatregel moeten opheffen en aansluitend een nieuwe maatregel moeten opleggen. De rechtbank begrijpt dat dit enige organisatie vergt omdat eiser ook op 26 november 2024 door de rechtbank Amsterdam in persoon is gehoord over de rechtmatigheid van de op 22 oktober 2024 opgelegde maatregel. Dit ontslaat verweerder evenwel niet van zijn plicht om onverwijld nadat de grondslag aan een maatregel is komen te ontvallen, deze maatregel op te heffen. Verweerder had dus eiser “gewoon” op 25 november 2024 kunnen horen over een mogelijk nieuw op te leggen maatregel. De rechtbank weet niet op welk tijdstip de rechtbank Amsterdam het beroep heeft behandeld en de rechtbank weet niet hoe laat DVO eiser op 26 november 2024 van het DTC naar de rechtbank heeft vervoerd en op welk tijdstip eiser weer terug was in het DTC. Verweerder heeft echter wel op 26 november 2024 onderkend dat eiser zou moeten worden gehoord over een mogelijk nieuwe maatregel. In de M110 is immers vermeld dat op 26 november 2024 om 12:32 uur de “advocaat/advocatenpiketdienst Amsterdam” op de hoogte is gesteld van het gehoor opvolgende maatregel, dat vervolgens pas heeft plaatsgevonden op 27 november 2024 om 15:20 uur.
9. De rechtbank beoordeelt in deze procedure de rechtmatigheid van de op 27 november 2024 opgelegde maatregel. De rechtmatigheid van de voorgaande maatregel is door de rechtbank Amsterdam beoordeeld en die maatregel is tot aan het sluiten van het onderzoek op 26 november 2024 rechtmatig bevonden. De rechtbank stelt vast dat de voorgaande maatregel uiterlijk op 26 november 2024 had moeten worden opgeheven, al dan niet gevolgd door een aansluitend opgelegde aanvullende maatregel. De voorgaande maatregel heeft een dag te lang voortgeduurd. De rechtbank heeft dit beoordeeld omdat eiser dus vanuit een situatie van onrechtmatige vrijheidsontneming in bewaring is gesteld. De rechtbank merkt deze korte periode van onrechtmatige voortduring van de voorgaande maatregel en het vanuit die onrechtmatige situatie opleggen van een nieuwe maatregel, niet aan als kwade trouw of misleiding zoals door het Hof bedoeld in haar arrest van 4 oktober 2024 in de zaak Bouskoura. Dit betekent dat de thans geldende maatregel niet onrechtmatig is enkel vanwege de onrechtmatige voorgaande maatregel. Nu ten aanzien van de voorgaande maatregel een eerste rechtmatigheidsbeoordeling door de rechtbank heeft plaatsgevonden, kan eiser alsnog een volgberoep indienen en daarin om schadevergoeding verzoeken. De rechtbank ziet, omdat eiser die mogelijkheid zelf heeft, geen aanleiding om in deze procedure schadevergoeding toe te kennen voor de periode dat eiser onrechtmatig in bewaring is gehouden in verband met de te lange voortduring van de voorgaande maatregel.
10. De rechtbank heeft voorts alle rechtmatigheidsvereisten gecontroleerd en stelt vast dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig ten uitvoer is gelegd tot aan de sluiting van het onderzoek in de onderhavige procedure.
11. De rechtbank heeft een gebrek vastgesteld omdat eiser niet is gehoord met tussenkomst van een beëdigde tolk en niet duidelijk is waarom sprake is geweest van vereiste spoed en ook niet is onderbouwd dat er geen beëdigde tolk beschikbaar was. De rechtbank is bekend met de Afdelingsjurisprudentie over dergelijke gebreken en het uitspreken van een proceskostenveroordeling. De onderhavige procedure is evenwel ingeleid met een kennisgeving en niet met het indienen van beroep. Gemachtigde is niet verschenen ter zitting en hoewel de rechtbank het buitengewoon waardeert dat de gemachtigde de rechtbank en verweerders gemachtigde een mooie zitting, een fijne jaarwisseling en een voorspoedig 2025 toewenst, welke wensen uiteraard wederzijds zijn, is ook dit geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Gemachtigde heeft de zitting niet bijgewoond, maar heeft zich laten waarnemen. De waarnemer van gemachtigde heeft echter toegelicht dat hij gemachtigde had geappt om koffie te drinken, toen heeft vernomen dat gemachtigde zich in zonnig Spanje bevindt en dat gemachtigde vervolgens heeft verzocht om hem waar te nemen voor het geval eiser geen afstandsverklaring zou hebben gedaan. De rechtbank heeft op deze wijze geen mogelijkheid gehad om de waarnemend gemachtigde toegang tot het dossier te verlenen en daarom is ook niet verzocht. De rechtbank waardeert gemachtigde en waardeert zijn waarnemer, maar de rechtbank acht het bij deze wijze van (laten) waarnemen, waarbij de waarnemer geen toegang heeft tot het dossier, hiervan ook geen kennis heeft genomen en nog voordat de rechtbank enige vraag had gesteld zich reeds refereerde en dat is blijven doen ook tijdens de behandeling, niet redelijk om verweerder in de proceskosten te veroordelen vanwege een gebrek in het gehoor. De rechtbank zal daarom afzien van het toekennen van een punt proceskosten voor het bijwonen van de zitting door de waarnemer. Gemachtigde heeft geen beroep ingesteld en gemachtigde is niet verschenen. Gemachtigde heeft dus geen proceshandelingen verricht die kunnen worden betrokken bij een proceskostenveroordeling.
12. Beslist wordt als volgt.