ECLI:NL:RBDHA:2024:23306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL24.45680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisgeving bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, is op 22 oktober 2024 door de Minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 3 december 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, gezien de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die stelde dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht is op uitzetting naar Marokko, ondanks eerdere pogingen die niet succesvol waren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier, en is openbaar gemaakt op 5 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45680

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: M. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Touzani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1969.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft als
zware grondenvermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser woont al 35 jaar in Nederland en wellicht had verweerder hem de kans moeten geven om een verblijfsaanvraag op grond van privéleven in te dienen. Verweerder had daarnaast ook kunnen kiezen voor het opleggen van een meldplicht. Eiser zou dan bij vrienden kunnen verblijven. Er is sprake van een bijzondere situatie en verweerder had hier anders mee kunnen omgaan. In bewaringstelling in het verleden heeft ook niet geleid tot uitzetting. Uit het dossier is verder niet gebleken dat verweerder handelingen heeft verricht om een laissez-passer te verkrijgen voor eiser.
4. Eiser heeft de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank stelt vast dat in ieder geval zware gronden 3c en 3i feitelijk juist zijn. Verweerder heeft deze gronden dan ook terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Alleen al deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
5. De beroepsgrond van eiser ten aanzien van het lichter middel slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Voorop staat dat uit de gronden en de toelichting daarbij volgt dat er sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast is in de maatregel van bewaring ingegaan op eisers verklaringen over zijn verslaving en medicijn gebruik vanwege psychische problemen. Dat eiser bij vrienden zou kunnen verblijven en volstaan had kunnen worden met een meldplicht heeft eiser niet verklaard tijdens het gehoor voorafgaand aan de in bewaringstelling. Tijdens het gehoor heeft eiser juist verklaard dat hij ‘niemand’ in Europa heeft. Verweerder had op grond hiervan dan ook niet hoeven onderzoeken of eiser bij vrienden kon verblijven en vanuit daar met een meldplicht kon worden volstaan. Eiser heeft daarnaast ook geen aanknopingspunten voor een eventuele verblijfsaanvraag tijdens het gehoor naar voren gebracht.
6. Voor zover eiser meent dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko omdat dit eerder niet is gelukt is de rechtbank van oordeel dat er op het moment in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Er zijn geen aanknopingspunten dat dit in het geval van eiser anders is. Verder blijkt uit het dossier dat op 29 oktober 2024 een laissez-passer aanvraag is verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Ook is 21 november 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Voor zover eiser dus heeft willen aanvoeren dat verweerder niet voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt slaagt deze beroepsgrond niet.
7. De beroepsgronden van eiser leiden niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 05 december 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.