ECLI:NL:RBDHA:2024:23277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL24.36899 en NL24.36900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Libische eiser met stamverwantschap aan prominente figuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een Libische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, geboren in 1999, heeft van 2011 tot 2022 in Egypte verbleven en heeft op 3 september 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 18 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de minister de door eiser overgelegde documenten niet op voorhand terzijde kan schuiven, ondanks dat deze later in de procedure zijn ingediend. De rechtbank benadrukt dat de minister de stukken in de beoordeling van de asielaanvraag moet meenemen, ook al zijn ze pas later ingediend. De rechtbank vindt dat de minister beter moet motiveren waarom de documenten niet leiden tot toewijzing van het asielverzoek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. De proceskosten worden vastgesteld op € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.36899 (beroep) en NL24.36900 (voorlopige voorziening)
v-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de minister van Asiel en Migratie, hierna: de minister

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en eisers verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Eiser heeft van 2011 tot 2022 in Egypte verbleven.
1.2
Eiser heeft op 3 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 september 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de minister en H. Aziz als tolk.

Overwegingen

Het asielrelaas
2.1
Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij afstamt van [naam 1] , de [functie 1] van Libië. Eiser heeft verklaard dat hij van dezelfde stam is als [naam 1] en dat eisers vader [functie 2] was ten tijde van het oude regime. Vanwege de reputatie van zijn familie heeft eiser veel problemen in Libië ondervonden zoals pesterijen en mishandelingen door burgers. Eiser is in 2022, naar aanleiding van het verzoek van de zoon van [naam 1] , [naam 2] , begonnen met het opzetten van een demonstratie op 1 september 2023. Eiser is hiervoor in juni 2024 verhoord en mishandeld maar vanwege gebrek aan bewijs is eiser vrijgelaten. Eiser heeft op [datum 2] 2024 een aanhoudingsbevel (oproep) ontvangen en heeft besloten om het land te verlaten omdat hij voor zijn leven vreest.
2.2
Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser bij zijn aanvraag de volgende documenten overgelegd:
  • eisers Libische paspoort dat echt bevonden is;
  • een kopie van het aanhoudingsbevel (ook: de oproep);
  • 11 foto’s waarop [naam 1] of zijn vrouw staat afgebeeld samen met onder andere familieleden van eiser;
  • een stamboomtekening;
  • een kopie van eisers geboorteakte;
  • een kopie van de geboorteakte van eisers broer;
  • een foto waarop demonstrerende mensen te zien zijn;
  • een kopie van een verklaring (getuigschrift) van Stichting Rode Halve Maan;
  • een kopie van een werkpas van de Stichting Rode Halve Maan;
  • een kopie van een studentenpas.
Het bestreden besluit
3.1
De minister beoordeelt de asielmotieven van eiser als volgt:
1. eisers identiteit, nationaliteit en herkomst zijn geloofwaardig;
2. dat eiser problemen heeft doordat hij familie is van [naam 1] is niet geloofwaardig.
3.2
De minister acht het niet aannemelijk dat eiser behoort tot de [naam 1] -stam. Hierbij is onder meer gewezen op eisers vage verklaringen over zijn namenreeks, en dat de overlegde foto’s en de kopie van de geboorteaktes eisers familiebanden niet kunnen onderbouwen. De ingebrachte documenten betreffen kopieën en kunnen daarom niet worden onderzocht op echtheid. Eisers verklaringen hebben zijn standpunt evenmin onderbouwd. Dat eisers broer van zijn voornaam [naam 1] zou heten, betekent niet dat eiser behoort tot de [naam 1] -stam. Uit het eerdere algemeen ambtsbericht [1] volgt ook dat de stamachtergrond van een persoon herleid kan worden aan de hand van de achternaam. Zowel bij eiser als bij zijn gestelde broer ontbreekt een verwijzing of link naar de [naam 1] -stam in de achternaam, wat de door eiser gestelde band ongeloofwaardig maakt. Dat eiser stamverwant is omdat hij contact hebt gehad met [naam 2] is eveneens onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
3.3
Omdat eiser niet wordt gevolgd in zijn gestelde verwantschap met [naam 1] , doet dit volgens de minister op voorhand afbreuk aan eisers gestelde problemen vanwege het organiseren van een demonstratie op verzoek van de zoon van [naam 1] . Dat eiser in de negatieve belangstelling staat vanwege zijn aanhouding in juni 2024 volgt de minister dan ook niet. De minister vindt dat eiser ook geen duidelijkheid heeft verschaft over dat de demonstratie in het geheim is uitgevoerd maar dat eiser desondanks problemen heeft ondervonden als gevolg van de deelname. Eiser heeft de gestelde demonstratie ook niet onderbouwd met documenten. Dit terwijl hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard zijn best te doen bewijs naar voren te brengen dat hij een van de organisatoren was. Eiser stelt nu dat er niets beschikbaar is om aan te tonen, maar gezien zijn verklaring om zijn best te doen mag in alle redelijkheid van eiser worden verwacht dat hij zijn betrokkenheid bij de demonstratie kan onderbouwen met documenten.
3.4
Verder valt niet in te zien, vervolgt de minister, waarom eiser niet het origineel van de oproep heeft meegenomen. Eiser heeft zelf immers ook verklaard niet te weten waarom hij dat niet heeft gedaan. Eiser heeft alleen een kopie overgelegd en dit document kan daarom niet op echtheid worden onderzocht. Eiser heeft ook tegenstrijdig verklaard over het moment dat hij deze oproep heeft ontvangen.
3.5
Ten slotte doet de terugreis naar Tripoli volgens de minister afbreuk aan eisers behoefte aan internationale bescherming. Eiser reist immers terug naar het gebied, waarvan hij tegelijkertijd stelt dat de omstandigheden daar de reden zijn voor zijn asielaanvraag. Niet valt in te zien waarom eiser zo’n risico zou nemen, ook gezien het door eiser genoemde aanhoudingsbevel. Dat er in Libië geen ontwikkeld systeem is voor het in- en uitreizen volgt de minister niet. Uit landeninformatie volgt immers dat gewapende groepen en inlichtingendiensten aanwezig zijn op luchthavens en reizigers die in- en uitreizen controleren.
Beroepsgronden
4.1
Eiser voert in beroep het volgende aan. In het algemeen ambtsbericht over Libië van september 2021 staat vermeld dat zelfs wanneer de achternaam niet direct de naam van een stam betreft Libiërs eruit af zouden kunnen afleiden tot welke stam deze familie behoort. Met andere woorden, de achternaam zegt niet direct iets over de stam waar jouw familie toe behoort. Eiser voegt hier aan toe dat je laatste naam in principe eindigt met de naam van je grootvader en dat de namen van de overgrootvader en ouder niet meer worden gebruikt. Eisers vader heeft er voor gekozen om zijn zoon, eisers broer, [naam 1] te noemen. Dit is een sterke indicatie dat zijn broer tot de [naam 1] -stam behoort. Dat er zowel bij eiser als bij zijn broer een verwijzing naar de [naam 1] -stam in de achternaam ontbreekt maakt de gestelde band met de stam dus niet ongeloofwaardig. Dat eiser behoort tot de [naam 1] -stam wordt verder bevestigd in een tweetal verklaringen van de sociale raad van de stam [naam 1] . De eerste is ondertekend door de voorzitter van de sociale raad, [naam 3] . De tweede is ondertekend door de plaatsvervangend voorzitter van deze raad. Eiser overlegt beide stukken vertaald in kopie bij het beroepsschrift [2] . Deze sociale raad heeft kennis van alle families die behoren tot deze stam. De verklaringen zijn opgesteld op verzoek van de broer van eiser. Verder overlegt eiser ook nog een vertaald document van kolonel [naam 1] , waarin hij mededeelt dat eisers vader de medaille voor moed wordt toegekend voor zijn bijdrage aan de Libische revolutie die op 1 september 1969 plaats vond. Eiser heeft gelet op alle documenten, in onderlinge samenhang bezien, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij familie is van [naam 1] .
4.2
Eiser heeft er verder in de zienswijze op gewezen dat hij in juni 2024 is aangehouden en ondervraagd. De minister gaat hier ten onrechte niet op in maar overweegt dat de aanleiding voor deze problemen niet te volgen is. Dat is iets anders dan dat uit het asielrelaas niet zou blijken dat eiser in de negatieve belangstelling staat. Ook op eisers verklaringen ten aanzien van zijn detentie in 2022, samen met zijn broer en zijn neef, is de minister niet gemotiveerd ingegaan. Eiser stelt dat hun detentie en de mishandeling en dood van zijn neef in zijn aanwezigheid een duidelijk bewijs is dat eiser vanwege zijn afkomst niet veilig is in Libië en dat hij gegronde redenen heeft te vrezen dat hij bij terugkeer het slachtoffer zal worden van een met artikel 3 van het EVRM [3] strijdige behandeling. Verder weerspreekt eiser dat hij wisselend heeft verklaard over wanneer hij het aanhoudingsbevel heeft gekregen. Ten slotte stelt eiser dat hij geen andere keus had dan terug te keren naar Libië. Hij kon ongemerkt in- en uitreizen omdat er in Libië geen ontwikkeld systeem is dat de in en uitreizen registreert. Dat in het ambtsbericht staat vermeld dat er gewapende groepen en inlichtingen diensten op luchthavens aanwezig zijn maakt dit niet anders.
4.3
Kort voor de zitting heeft de gemachtigde van eiser nog een brief overgelegd met twee, onvertaalde, geboorteaktes van eiser, waarin staat vermeld dat de laatste namen eiser [naam 4] zijn. Verder heeft hij laten weten dat de originele geboorteaktes per post naar hem onderweg zijn en dat de originele verklaring van de voorzitter van de sociale raad al in zijn bezit is. Eiser heeft deze stukken allemaal al in kopie overgelegd maar deze zijn dus, binnenkort, in origineel beschikbaar voor onderzoek door Bureau Documenten. De gemachtigde van eiser heeft dit ter zitting bevestigd.
Reactie van de minister
5. De minister heeft op 4 oktober 2024 schriftelijk gereageerd op de vraag van de rechtbank om voorafgaand aan de zitting op de door eiser in beroep overgelegde stukken te reageren. De minister motiveert als volgt: “
Verweerder heeft zich beraden over de vraag of uw rechtbank verzocht dient te worden de behandeling van het door eiser ingestelde beroep aan te houden om eiser wederom in de gelegenheid te stellen originele documenten te overleggen en om deze te doen onderzoeken op hun echtheid, doch komt verweerder tot de conclusie dat een dergelijke aanhouding en onderzoek niet kan leiden tot een andersluidende uitkomst van de beoordeling van het asielverzoek van eiser. Immers, zelfs al zou de door eiser gestelde familieband met [naam 1] aannemelijk zijn gemaakt (nogmaals: verweerder is van mening dat in het voornemen en in het bestreden besluit op goede gronden is overwogen dat eiser hier niet in is geslaagd), dan doet dat enkele feit niet af aan de overige overwegingen op grond waarvan het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is geacht, waarbij terecht is overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31 lid 6 sub b en c Vw.” Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister dit standpunt herhaald.
Beoordeling door de rechtbank
6.1
De rechtbank volgt de minister niet zijn standpunt dat de originele stukken, na onderzoek door Bureau Documenten, niet zouden kunnen leiden tot een andere uitkomst van de beoordeling van het asielverzoek. Als de gestelde afstamming van [naam 1] immers aannemelijk wordt bevonden, dan werkt dat naar het oordeel van de rechtbank ook door op de beoordeling van de door eiser gestelde problemen als gevolg van deze familieband.
6.3.1
De samenhang tussen de familieband/stamverwantschap en de gestelde problemen van eiser als gevolg daarvan, leest de rechtbank ook terug in de besluitvorming van de minister.
Zo staat bijvoorbeeld op pagina 3 van het bestreden besluit het volgende: “
U voert aan dat niet gevolgd kan worden dat u niet in de negatieve belangstelling zou staan. Hierbij wijst u op de aanhouding in juni 2024. Uw overweging volg ik niet. Vooropgesteld wordt dat u niet wordt gevolgd in uw gestelde verwantschap met [naam 1] . Dit doet op voorhand afbreuk aan uw gestelde problemen vanwege het organiseren van een demonstratie op verzoek van de zoon van [naam 1].”
En op pagina 5 van het bestreden besluit staat: “
U voert aan dat niets is opgemerkt over de aanhouding van u, uw broer en neef in 2022, de dood van de neef in detentie en de wonden van de broer. U ziet de afkomst van de [naam 1] -stam als een groot risico op schending van 3 EVRM. Uw overweging volg ik niet. Over de band met de [naam 1] -stam is reeds geoordeeld. Daar komt verder bij dat niet is gebleken dat u problemen heeft ondervonden vanwege de dood van uw neef en de wonden van uw broer. Sterker nog, in deze periode heeft u juist besloten terug te keren naar Libië. Het voornemen behoeft dan ook geen herziening.”
6.3.2
Voorgaande overwegingen wijzen er naar het oordeel van de rechtbank op dat de minister ook de problemen van eiser heeft beoordeeld in het licht van zijn (niet geloofwaardig bevonden) familieband/stamverwantschap met [naam 1] . Indien de door eiser in beroep overgelegde documenten leiden tot het aannemelijk maken van de familieband/stamverwantschap, kan naar het oordeel van de rechtbank de minister niet zonder meer vasthouden aan het in de besluitvorming ingenomen standpunt ten aanzien van eisers gestelde problemen in 2022 en 2024 als gevolg van zijn familieband.
6.4
De rechtbank wijst in dit kader ook op wat blijkt uit het algemeen ambtsbericht van Libië van september 2021, waarnaar in het meest recente ambtsbericht van februari 2023 ook wordt verwezen op dit punt. Hierin staat namelijk over familieleden/stamverwanten van [naam 1] het volgende op pagina 67: “
-loyalisten bleven negatief in de belangstelling staan van milities en brigades, die veelal zijn ontstaan in de aanloop naar of tijdens de gewapende opstand van 2011 waarbij [naam 1] ten val werd gebracht, en die zichzelf beschouwen als de ‘ware revolutionairen’ (thuwwar). In de verslagperiode liepen [naam 1] -aanhangers, voormalige functionarissen in het [naam 1] en mensen met een stamachtergrond die als pro- [naam 1] werd gezien, nog steeds risico op detentie zonder een eerlijk strafrechtelijk proces door milities en gewapende groepen. Met name personen die langere tijd in het buitenland hadden verbleven en terugkeerden, werden gewantrouwd door de feitelijke machthebbers van controleposten. Milities hielden databases bij van personen die het land hebben verlaten en konden iemand via de achternaam tot een stamachtergrond herleiden. Het is niet bekend of iedereen die het land verliet werd geregistreerd in deze databases. Omdat Libië een relatief kleine bevolking heeft, zouden middel- en hooggeplaatste ambtenaren onder het [naam 1] en hun familieleden bekend zijn onder de bevolking. Nieuwe connecties of het openlijk afstand nemen van een eerdere associaties met [naam 1] zou geen effect hebben op het risico op vervolging, zoals (onrechtmatige) detentie.”
6.5
Als de minister tot de conclusie zou komen dat de gestelde stamachtergrond geloofwaardig is, dan dient ook eisers risicoprofiel beoordeeld te worden. Dat de gemachtigde van de minister ter zitting heeft laten doorschemeren dat eiser niet zou vallen onder het risicoprofiel is een onvoldoende deugdelijke beoordeling en motivering op dit punt. Er dient degelijk onderzoek naar plaats te vinden, indien eisers familieband/stamverwantschap aannemelijk wordt bevonden.
6.6
De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister deze documenten, waarvan er één al in origineel in het bezit is van de gemachtigde van eiser en waarvan twee stukken in origineel per post onderweg zijn, niet op voorhand terzijde kan schuiven als niet ter zake doende. Weliswaar zijn deze originele stukken pas later in de procedure naar voren gebracht, maar gelet op de ex nunc beoordeling ligt het in het kader van de onderzoeksplicht op de weg van de minister om deze stukken kenbaar mee te nemen in de beoordeling van eisers asielaanvraag.
6.7
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat ook indien de stukken (deels) niet echt worden bevonden of als Bureau Documenten over de inhoud van deze documenten geen uitspraak kan doen, dat ook dan de minister in haar besluitvorming beter moet motiveren waarom alle door eiser bij zijn aanvraag, de zienswijze en in beroep overgelegde documenten niet maken dat zijn asielverzoek moet worden ingewilligd. In de besluitvorming lijkt de minister nu ieder stuk an sich onvoldoende te vinden, maar de rechtbank mist daarin een beoordeling van het totaal aan stukken dat door eiser is overgelegd, in samenhang bezien.
Conclusie
7.1
Het beroep is onder verwijzing naar het bovenstaande al gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
7.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van acht weken.
7.3
Omdat de rechtbank nu beslist op het beroep van eiser, is er voor het treffen van de voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7.4
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten vergoeden. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoek om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 september 2024;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.625,-;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemeen Ambtsbericht Libië, september 2021.
2.De verklaring van de voorzitter had eiser al onvertaald in de zienswijze overgelegd, met begeleidende brief van eisers gemachtigde.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.