ECLI:NL:RBDHA:2024:23267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/09/653860 / FA RK 23-6749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen tot vaststelling hoofdverblijfplaats, zorgregeling, kinderalimentatie, partneralimentatie en verdeling van het huwelijksvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft op 14 september 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij nevenvoorzieningen heeft gevraagd met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind, zorgregeling, kinderalimentatie, partneralimentatie en de verdeling van het huwelijksvermogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gezamenlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind, dat momenteel bij de vrouw verblijft. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw vastgesteld, met een zorgregeling waarbij het kind om de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 1.401,- per maand, en de partneralimentatie op € 7.068,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de woning zal worden verkocht en de opbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking in de echtelijke woning mag blijven wonen. De man is verplicht om de vrouw een bedrag van € 2.454,45 te betalen ter zake van de verkoop van de gezamenlijke spaarrekening en andere financiële verplichtingen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om een dwangsom op te leggen en om de man te veroordelen tot het verstrekken van informatie over zijn pensioen afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de man binnen vier maanden na inschrijving van de echtscheiding een gedateerd schrijven van zijn werkgever moet overhandigen met betrekking tot zijn pensioen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-6749 (echtscheiding) en FA RK 24-1487 (huwelijksvermogen)
Zaaknummer: C/09/653860 (echtscheiding) en C/09/662234 (huwelijksvermogen)
Datum beschikking: 7 november 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 14 september 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Vermeule te Den Haag,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank onbekend adres,
advocaat: mr. O. Huisman te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- de brief van de man, ter griffie ingekomen op 14 november 2013, met bijlagen;
- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, tevens houdende gewijzigde en
aanvullende verzoeken;
- het F9-formulier van 12 oktober 2023 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 30 oktober 2023 met bijlage van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 6 november 2023 van de zijde van de vrouw;
- het verweerschrift op de gewijzigde en aanvullende verzoeken en tevens
wijziging/vermeerdering zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken;
- de brief van 20 september 2024 met bijlagen, tevens wijziging verzoek, van de zijde van de vrouw;
- de e-mail van 20 september 2024 met bijlagen, van de zijde van de
man;
- het F9-formulier van 23 september 2024 met bijlagen, van de zijde
van de man.
Op 3 oktober 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de tolk I.G.S. Ringelé;
- de advocaat van de man;
- [naam 1] en [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Door de advocaat van de man en de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 18 oktober 2024 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 18 oktober 2024 van de zijde van de man.

Feiten

- Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdag] 2015 te [plaats 2] .
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
- [de minderjarige] verblijft op dit moment bij de vrouw.
- Uit de gegevens van de Basisregistratie Personen blijkt dat de vrouw in ieder geval de Poolse nationaliteit heeft en de man in ieder geval de Spaanse nationaliteit.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 20 december 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw is toegekend met uitzondering van de in de beschikking genoemde dagen in januari en februari 2024, op welke dagen de man de zorg heeft voor [de minderjarige] in de echtelijke woning;
- [de minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd;
- een voorlopige zorgregeling is vastgesteld;
- de man aan de vrouw met ingang van 20 december 2023 voorlopig een partneralimentatie van € 4.223,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man aan de vrouw met ingang van 20 december 2023 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] van € 1.200,- per maand, zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- partijen zijn doorverwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) Jeugdteams Leidse Regio voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling / Parallel (solo) ouderschap bij Tugra.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] , in die zin dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken bij de man zal zijn van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- verdeling van vakanties op de hierna volgende wijze:
- verdeling van feestdagen en bijzondere dagen op de hiernavolgende wijze, waarbij
geldt dat als de betreffende feest- of bijzondere dag in een vakantie valt, de
vakantieregeling prevaleert:
- bepaling dat [de minderjarige] op de studiedagen die aansluiten op het weekend van de man, bij de man (ver)blijft, en dat [de minderjarige] bij de vrouw (ver)blijft op de studiedagen die doordeweeks zijn en/of aansluiten op het weekend van de vrouw;
- vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van
€ 1.406,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking,
- vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 7.068,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt:
Ten aanzien van de woning
- te bepalen dat de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 1] met de daarop rustende hypothecaire geldlening bij Obvion Hypotheken met hypotheeknummer [nummer] wordt verkocht aan een derde, door makelaar Van der Meer makelaars en taxateurs;
- te bepalen dat partijen binnen één maand na de inschrijving van de echtscheiding gezamenlijk opdracht geven aan de voornoemde makelaar-taxateur tot verkoop van de woning aan een derde;
- te bepalen dat de makelaar-taxateur partijen bindend adviseert over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning, tenzij partijen anders overeenkomen;
- te bepalen dat indien partijen het niet eens worden over welk bod te accepteren, de makelaar bindend adviseert;
- te bepalen dat de levering van de woning niet eerder zal plaatsvinden dan na zes maanden na de datum van inschrijving van de echtscheiding;
- te bepalen dat de overwaarde van de woning gelijkelijk tussen partijen wordt gedeeld, waarbij geldt dat de onder- dan wel overwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij Obvion Hypotheken met nummer [nummer] en minus de (overige) kosten van verkoop en levering. Op het aan de man toekomende aandeel in de overwaarde dient vervolgens in mindering te worden gebracht de door de vrouw ten behoeve van het aandeel van de man betaalde eigenaarslasten van de echtelijke woning van december 2023 tot en met de datum van levering van de woning
aan een derde, alsmede het bedrag van € 2.451,45;
- te bepalen dat partijen elkaar over en weer op het eerste verzoek van de ander hun medewerking verlenen aan de notariële overdracht van de woning.
Ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen
- te bepalen dat partijen de inboedel van de echtelijke woning bij helfte in onderling overleg zullen verdelen;
- te bepalen dat partijen meewerken aan een spoedige opheffing van de spaarrekening met nummer [bankrekening 1] op beider naam, waarbij geldt dat het resterende saldo ad € 12.591,11 (volledig) wordt toegedeeld aan de vrouw;
- de bank- en spaarrekeningen op naam van de vrouw met nummer [bankrekening 2] , met nummer [bankrekening 3] en met nummer [bankrekening 4] aan de vrouw toe te delen, waarbij de vrouw gehouden is de helft van de saldi per de peildatum ad € 1.879,92 aan de man te voldoen;
- te bepalen dat de man opgave doet van de bank- en spaarrekeningen op zijn naam, voorzien van onderliggende bewijsstukken waaruit blijkt van de saldi op de peildatum;
- de bank- en spaarrekeningen op naam van de man aan de man toe te delen, waarbij de man gehouden is de helft van de saldi per de peildatum aan de vrouw te voldoen;
- te bepalen dat de man opgave doet van de aandelen op zijn naam, waar dan ook ter wereld, voorzien van onderliggende bewijstukken waaruit blijkt van de waarde;
- te bepalen dat de aandelen op naam van de man worden toegedeeld aan de man, waarbij geldt dat de man de helft van de waarde van de aandelen per de datum van feitelijke verdeling aan de vrouw voldoet;
- te bepalen dat de man inzage dient te geven in de hoogte van de door hem voorgeschoten reiskosten en andere door hem voorgeschoten werk gerelateerde kosten tot aan de peildatum (aldus de vordering op zijn werkgever), alsmede dat de man inzage dient te geven in de vraag of de door hem voorgeschoten kosten reeds door zijn werkgever aan hem zijn terugbetaald;
- te bepalen dat indien en voor zover de door de man voorgeschoten kosten (tot aan de peildatum) nog niet door de werkgever van de man aan de man zijn terugbetaald, de vordering op de werkgever van de man aan de man toe te delen, waarbij geldt dat de man gehouden is de helft van de vordering aan de vrouw te voldoen;
- te bepalen dat indien en voor zover de door de man voorgeschoten kosten (tot aan de peildatum) aan de man zijn terugbetaald, de man gehouden is de helft van het door hem ontvangen bedrag aan de vrouw te voldoen;
- veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 2.451,45 aan de
vrouw;
- bepaling dat de creditcard van de vrouw bij de Rabobank voor haar
rekening komt, waarbij geldt dat de man gehouden is de helft van deze
schuld op de peildatum aan de vrouw te voldoen;
- bepaling dat de man opgave doet van de creditcards op zijn naam,
voorzien van onderliggende bewijsstukken, waaruit blijkt van de
openstaande schuld(en) op de peildatum;
- bepaling dat de creditcards op naam van de man voor rekening van de
man komen, waarbij geldt dat de vrouw gehouden is de helft van deze
schuld(en) aan de man te voldoen;
- veroordeling van de man tot betaling van de helft van de eigenaarslasten van
de voormalige echtelijke woning aan de vrouw, te rekenen vanaf december
2023 tot aan de datum van levering van de woning aan een derde, thans
een bedrag van € 2.204,19;
- verklaring voor recht dat de vrouw gerechtigd is tot de helft van het door
de man tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen;
- veroordeling van de man om binnen twee maanden na datum beschikking aan
de vrouw een gedateerd schrijven te overhandigen van Optica Publishing
Group en EPIC, op het officiële briefpapier van Optica Publishing Group
en EPIC en voorzien van een handtekening van de daartoe bevoegde
autoriteit binnen Optica Publishing Group en EPIC, met daarin een
berekening van het over de huwelijkse periode te verevenen pensioen, op
straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de man hiermee na
ommekomst van de genoemde termijn in gebreke blijft, met een maximum
van € 25.000,-;
- veroordeling van de man om per de datum waarop hij zijn
pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken, althans per de datum dat het
door de man opgebouwde pensioen voor hem beschikbaar wordt, de helft
van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen aan de vrouw uit te
keren,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Bovendien heeft de man na wijziging zelfstandig verzocht om:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man en te bepalen dat [de minderjarige] op het adres van de vrouw in de BRP ingeschreven zal staan;
- een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw vast te stellen, in die zin dat [de minderjarige] van maandag tot en met vrijdagmiddag bij de vrouw zal verblijven;
- in geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw wordt bepaald, een zorgregeling vast te stellen, in die zin dat [de minderjarige] twee weekenden per maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal zijn, waarbij de man ieder kwartaal bepaalt gedurende welke weekenden en welke helft van de feestdagen en schoolvakanties hij in het kwartaal daarop voor [de minderjarige] zal zorgen, de man dienovereenkomstig aan de vrouw zal berichten en [de minderjarige] tijdens de schoolvakanties bij de man in Spanje kan verblijven;
- vervangende toestemming aan de man te verlenen om met [de minderjarige] ieder jaar van 22 t/m 29 december naar Spanje te reizen en aldaar te verblijven;
- voor zover wordt bepaald dat de man partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen, de duur van de door hem te betalen partneralimentatie te beperken tot uiterlijk zes maanden na de echtscheiding, althans tot een zodanige periode als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
- de verdeling van de overige bestanddelen die tot de ontbonden
huwelijksgemeenschap behoren vast te stellen conform het formulier verdelen en
verrekenen;
- te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 2.429,12 aan de man dient te vergoeden
terzake de lasten van de echtelijke woning in de periode van 14 september 2023 tot
1 januari 2024;
- te bepalen dat de vrouw aan de man met ingang van de datum van inschrijving van
de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning dient te betalen van primair € 3.500,- per maand, subsidiair € 1.129,24 per maand en meer subsidiair € 971,65 per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Op de zitting heeft de man het verzoek om een zorgregeling met de vrouw vast te stellen ingetrokken. Daarnaast heeft hij zijn verzoek gewijzigd in die zin dat – indien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw wordt vastgesteld – de man één maand van te voren de vrouw zal informeren over welke weekenden en welk deel van de vakanties, feestdagen en studiedagen hij voor [de minderjarige] zal zorgen.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
De ouders hebben geen ouderschapsplan overgelegd zoals omschreven in artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In de wet is voorgeschreven dat een ouderschapsplan een processuele eis is bij een verzoek tot echtscheiding. Daarom heeft de rechtbank de bevoegdheid om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Aangezien partijen naar het oordeel van de rechtbank voldoende hebben gemotiveerd dat het op dit moment niet mogelijk is om een door beide ouders akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten in Nederland was en de vrouw daar nog verblijft, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
Inhoudelijke beoordeling
De (advocaat van de) man heeft eerst ter zitting naar voren gebracht dat de man, die tijdens deze procedure naar Spanje is verhuisd, nu ook de wens heeft dat [de minderjarige] bij hem in Spanje komt wonen. De reeds door hem gedane verzoeken moeten dan ook in overeenstemming met deze wens worden uitgelegd (een wijziging daarvan is volgens de advocaat van de man niet nodig). De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat dit moet gelden als een verkapt verhuizingsverzoek, dat te laat is gedaan, en waar de vrouw zich onvoldoende tegen kan verdedigen.
De rechtbank heeft ter zitting dit bezwaar van de vrouw gehonoreerd. De rechtbank ziet dit verzoek van de man als een verkapt verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar Spanje en daarmee als een nieuw verzoek. De verzochte hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man, was door de man in de stukken enkel gemotiveerd vanwege het belang van [de minderjarige] bij de inschrijving bij een huisarts in Nederland en in Spanje en niet vanuit de wens tot verhuizing met [de minderjarige] naar Spanje. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat de man aanvankelijk heeft verzocht een zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] van maandag tot vrijdagmiddag bij de vrouw zou verblijven, welk verzoek hij pas ter zitting heeft ingetrokken. De rechtbank acht het verzoek tot verhuizing van [de minderjarige] naar Spanje in strijd met de goede procesorde, omdat het op een zo laat moment in de procedure is gedaan dat de vrouw onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zich hier adequaat tegen te kunnen verweren.
Nu [de minderjarige] feitelijk al geruime tijd bij de vrouw in Nederland woont, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft, toewijzen. Dit zorgt voor rust en stabiliteit en acht de rechtbank daarom in het belang van [de minderjarige] . Het enkele praktische punt van de man ten aanzien van een huisarts in Nederland en Spanje, is niet redengevend voor het bepalen van haar hoofdverblijf, te meer niet gelet op de hierna vast te stellen zorgregeling, en kan dus niet tot een ander oordeel leiden.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Inhoudelijke beoordeling
Op dit moment voeren partijen een regeling uit waarbij [de minderjarige] twee weekenden per maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft. Nu de man niet meer in Nederland woont, komt hij hiervoor over uit Spanje. [de minderjarige] en de man verblijven dan in een hotel.
De vrouw verzoekt om een regeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] om het weekend bij de man verblijft. Omdat [de minderjarige] en de vrouw beiden zijn gebaat bij structuur en duidelijkheid en de vrouw ook verplichtingen heeft, wil de vrouw dat de weekenden van te voren vaststaan en dat deze niet afhankelijk zijn van het werkrooster van de man. Om de tijden beter aan te laten sluiten bij de in- en uitchecktijden van de hotels (waar de man en [de minderjarige] tijdens deze omgangsmomenten verblijven) verzoekt de vrouw te bepalen dat [de minderjarige] het hele weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijft.
De man verzoekt een regeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] twee weekenden per maand bij de man verblijft van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur en waarbij de man één maand van te voren doorgeeft welke weekenden hij beschikbaar is. De man kan vanwege zijn werk niet van vrijdagmiddag tot maandagochtend in Nederland zijn, omdat hij van maandagochtend tot vrijdagavond werkt. De man is Chief Technology Officer van Optica, een Amerikaanse onderneming, en moet voor zijn werk bovendien vaak naar Amerika reizen. De weekenden waarin de man voor [de minderjarige] kan zorgen, zijn afhankelijk van zijn werkschema. Omdat de vrouw in het weekend altijd vrij is, vindt de man het redelijk om de zorgregeling af te stemmen op zijn werk.
De rechtbank ziet dat de man – ondanks zijn strakke reis- en werkschema – de moeite doet om naar Nederland te vliegen en tijd met [de minderjarige] door te brengen en ook bereid is dit te blijven doen. Dit is ook in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank begrijpt dat een weekendregeling van vrijdagmiddag tot maandagochtend voor de man niet haalbaar is. Dit blijkt ook al uit de manier waarop de zorgregeling op dit moment wordt uitgevoerd. De rechtbank zal dan ook bepalen dat [de minderjarige] – net als nu – in de weekenden van de man van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft. De rechtbank begrijpt echter ook het standpunt van de vrouw dat zij voor de zorgregeling niet afhankelijk wil zijn van het werkschema van de man en dat het voor haar belangrijk is om (langer dan een maand van te voren) duidelijkheid te hebben over welke weekenden zij met [de minderjarige] kan doorbrengen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat [de minderjarige] om het weekend bij de man zal verblijven. Dit is ook in het belang van [de minderjarige] , met name omdat [de minderjarige] ook behoefte heeft aan structuur en zij – nu zij al wat ouder wordt – steeds meer activiteiten zonder haar ouders zal gaan ondernemen, zoals de Raad ter zitting naar voren heeft gebracht.
Ten slotte wil de rechtbank de man meegeven om nog eens te kijken naar andere mogelijkheden voor zijn verblijf in Nederland dan hotels. Mogelijk is een verblijf in een meer huiselijke omgeving, zoals een Airbnb, fijner voor [de minderjarige] .
Vakanties, feestdagen en studiedagen
Met betrekking tot de vakanties, feestdagen en studiedagen geldt voor de man ook dat hij – met uitzondering van de zomervakantie en de kerstvakantie – afhankelijk is van zijn werkschema en dit dus pas een maand van te voren aan de vrouw kan doorgeven. De vrouw wil ook voor de vakanties een duidelijke regeling vastleggen.
De rechtbank stelt vast dat partijen het – met uitzondering van de kerstvakantie – eens zijn over de verdeling van de vakanties, feestdagen en studiedagen bij helfte, maar niet over de wijze van verdeling. De vrouw wil dat een specifieke verdeling wordt vastgelegd en de man wil de verdeling laten afhangen van zijn werk. De rechtbank vindt het – net als de Raad – vooral voor [de minderjarige] , maar ook voor de vrouw, wenselijk dat er duidelijkheid is. De rechtbank zal daarom de door de vrouw voorgestelde regeling toewijzen, nu de rechtbank deze verdeling reëel vindt en de man hiertegen ook geen concrete en onderbouwde bezwaren heeft geuit. Ten aanzien van de zomervakantie zijn partijen op de zitting overeengekomen dat [de minderjarige] in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man zal verblijven en de laatste drie weken bij de vrouw en in de even jaren andersom. De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraak beslissen. Daarbij heeft de vrouw aangegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft als de man in de weken dat [de minderjarige] volgens deze regeling bij hem verblijft, met [de minderjarige] in Spanje verblijft.
Ten aanzien van de feestdagen zal de rechtbank eveneens de regeling vaststellen, zoals door de vrouw verzocht, nu de man hier geen concrete en onderbouwde bezwaren tegen heeft geuit.
Voor wat betreft de studiedagen verzoekt de vrouw om te bepalen dat [de minderjarige] bij de man verblijft indien deze studiedagen aansluiten op het weekend van de man en in de andere gevallen bij de vrouw. De man voert aan dat dit voor hem niet mogelijk is. De rechtbank overweegt dat, nu de rechtbank een zorgregeling heeft vastgesteld waarbij [de minderjarige] doordeweeks bij de vrouw verblijft, het in de lijn ligt dat [de minderjarige] op de studiedagen ook bij de vrouw verblijft. Het verzoek van de vrouw op dit punt wordt dan ook afgewezen.
Vervangende toestemming kerstvakantie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor een jaarlijkse kerstvakantie naar Spanje.
Inhoudelijke beoordeling
De man verzoekt om – voor het geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet bij hem wordt bepaald – vervangende toestemming te verlenen om ieder jaar van 22 december tot en met 29 december met [de minderjarige] naar Spanje te mogen reizen. Hij voert daartoe aan dat [de minderjarige] sinds haar geboorte regelmatig de kerstdagen met de man en zijn familie doorbrengt in Spanje. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij zoveel mogelijk de band met haar familie in Spanje behoudt en dat de gewoontes worden voortgezet zoals zij die gewend is.
De vrouw voert verweer. Zij wil ook (een deel van) de kerstdagen met [de minderjarige] doorbrengen. Er is ook geen juridische grondslag om een doorlopende en onbeperkte toestemming te krijgen om met een minderjarige naar het buitenland op vakantie te gaan. [de minderjarige] heeft bovendien slechts drie keer kerst gevierd in Spanje. Andere keren vierden partijen kerst in Nederland en één keer in Polen.
Nog daargelaten of het verzoek van de man op de wet is gegrond, zal de rechtbank, zoals hierboven is overwogen, de vakanties bij helfte verdelen overeenkomstig het voorstel van de vrouw. Dit betekent voor de kerstvakantie dat [de minderjarige] in de oneven jaren de eerste week en in de even jaren de tweede week bij de man zal verblijven. Zo kan [de minderjarige] de kerstdagen jaarlijks afwisselend met haar beide ouders doorbrengen. De rechtbank merkt op dat de vrouw met betrekking tot de zomervakantie heeft aangegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft als de man in de weken die [de minderjarige] volgens deze regeling bij hem verblijft, met [de minderjarige] in Spanje doorbrengt. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook geldt voor de week dat [de minderjarige] in de kerstvakantie bij de man verblijft en dat partijen in staat zijn om dit in onderling overleg te regelen. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen op het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Behoefte van [de minderjarige]
De kosten van [de minderjarige] bedragen op basis van de tabel ‘eigen aandeel ouders in de kosten van de kinderen’ 2023 en het gemaximeerde gezinsinkomen € 870,- per maand. Verhoogd met de wettelijke indexering in 2024 bedragen de kosten het door de vrouw genoemde bedrag van € 924,- per maand. De rechtbank volgt het standpunt van de man niet dat de behoefte van [de minderjarige] in afwijking van genoemde tabel op € 880,- per maand moet worden vastgesteld zonder rekening te houden met de wettelijke indexering 2024, nu dit standpunt niet is onderbouwd en partijen in 2023 feitelijk uit elkaar zijn gegaan en niet meer in gezinsverband met [de minderjarige] hebben geleefd.
Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag moet worden verhoogd met de kosten van de Europese school van € 961,- per maand.
De behoefte van [de minderjarige] bedraagt met verhoging van deze kosten € 1.885,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze (verhoogde) behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht van de vrouw
Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de vrouw € 1.346,- per maand bedraagt, zodat de rechtbank dat zal volgen.
Draagkracht van de man
Nu de man werkzaam is bij Optica, een Amerikaans bedrijf, en woont in Spanje, is hij niet meer in Nederland belastingplichtig voor wat betreft de inkomstenbelasting. De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de man daarom een nettoberekening maken.
De man stelt dat hij meer belasting over zijn salaris aan de Spaanse belastingdienst verschuldigd is dan zijn werkgever maandelijks op zijn salaris inhoudt. De vrouw heeft dit betwist. De vrouw voert aan dat de man niet inzichtelijk heeft gemaakt wat zijn huidige inkomen is en of hij nog meer belasting moet betalen na afloop van het belastingjaar. Gelet op deze betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen om zijn stelling voldoende (met stukken) te onderbouwen.. De door de man getoonde informatie over dit onderwerp, die hij van het internet heeft gehaald, en de berekening van zijn nettoinkomen op basis van een rekentool van internet, tonen naar het oordeel van de rechtbank niet aan dat de man meer belasting moet betalen dan maandelijks op zijn salaris wordt ingehouden. De rechtbank gaat daarom uit van een inkomen van € 18.364,95 netto per maand inclusief vakantiegeld, zoals blijkt uit de door de man overgelegde salarisspecificaties van februari tot en met juni 2024.
Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met een jaarlijks door de man te ontvangen bonus. De man heeft aangegeven dat hij alleen recht heeft op een bonus als een hoog bedrijfsresultaat is behaald. Dit is elk jaar onzeker en daarom moet er geen rekening worden gehouden met een eventuele bonus als een vast inkomenscomponent. De vrouw heeft dit betwist. Volgens de vrouw ontvangt de man ieder jaar een bonus. De vrouw heeft ook een brief overgelegd van 5 december 2022 van de werkgever van de man waaruit blijkt dat de man over 2022 een bonus heeft ontvangen van € 28.000,- bruto. Uit deze brief blijkt niet dat dit slechts een eenmalige bonus was. Gelet op deze betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen om aan te tonen dat hij niet ieder jaar een bonus ontvangt. De man heeft nagelaten om al zijn salarisstroken van 2023 en/of – indien mogelijk – een jaaropgaaf van 2023 of een vergelijkbaar document over te leggen ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat de man jaarlijks een bonus ontvangt van € 28.000,- bruto. De rechtbank schat dit bedrag op € 14.000,- netto. Dit is € 1.167,- netto per maand.
De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de man dus uitgaan van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van (€ 18.364,95 + € 1.167,- =) € 19.542,- per maand.
De vrouw heeft aangevoerd dat in plaats van het woonbudget moet worden uitgegaan van de werkelijke woonlasten van de man. Bij gebrek aan informatie schat zij deze op € 3.000,- per maand. De rechtbank ziet reden om wel uit te gaan van het woonbudget. De rechtbank gaat er weliswaar vanuit dat de woonlasten van de man in Spanje aanmerkelijk lager zijn dan in Nederland en ook lager zijn dan het woonbudget, maar de man kan de extra financiële ruimte aanwenden voor zijn reis- en verblijfskosten voor de omgang met [de minderjarige] . Zoals ter zitting met partijen is besproken, houdt de rechtbank daarom geen rekening met de door de man aangevoerde reis- en verblijfskosten. Voor zover het woonbudget hiertoe niet toereikend is, wordt de man geacht de overige reis- en verblijfskosten uit zijn vrije draagkrachtruimte te voldoen.
De rechtbank zal overeenkomstig het rapport uitgaan van de vastgestelde bijstandsnorm voor een alleenstaande. De rechtbank ziet in het door de vrouw aangevoerde met betrekking tot de lagere kosten van levensonderhoud in Spanje volgens de Big Macindex geen aanleiding om hiervan af te wijken. Er zijn altijd bepaalde omstandigheden die mogelijk tot een aanpassing zouden kunnen leiden, maar daarvoor is juist de bijstandsnorm in het leven geroepen. Van zodanige bijzondere omstandigheden die een afwijking rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank gaat daarbij uit van de Nederlandse welstandsnorm.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [€ 19.542 – (€ 5.860,- + € 1.270,-)] = € 8.688,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 10.034,- per maand (€ 1.346,- + € 8.688,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 8.688,- / € 10.034,- x € 1.885,- = € 1.632,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 1.346,- / € 10.034,- x € 1.885,- =
€ 253,-
samen € 1.885,-
Van de totale behoefte van [de minderjarige] komt een gedeelte van € 1.632,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 253,- per maand komt voor rekening van de vrouw.
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Gelet op de door de rechtbank vast te stellen zorgregeling, zal de rechtbank een zorgkorting hanteren van 25%.
Nu de tabelbehoefte van [de minderjarige] € 924,- bedraagt, bedraagt de zorgkorting € 231,- per maand (25% van € 924,-).
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan € 1.401,- per maand (€ 1.632,- -/- € 231,-).
Ingangsdatum
De rechtbank zal de ingangsdatum vaststellen op de datum van de beschikking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man met ingang van heden te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 1.401,- per maand.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank zal de alimentatieberekeningen aan deze beschikking hechten.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot partneralimentatie. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen op het verzoek van de vrouw.
Inhoudelijke beoordeling
Ingangsdatum en forfaitaire partneralimentatie
Met ingang van 1 januari 2023 beveelt de expertgroep een nieuwe rekenwijze aan voor de partneralimentatie: een forfaitaire berekeningswijze. Omdat de ingangsdatum van de partneralimentatie gelegen is na 1 januari 2023 en de inhoudelijke behandeling van het verzoek na 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank de forfaitaire berekeningswijze in deze zaak toepassen.
Behoefte
De vrouw stelt dat haar huwelijksgerelateerde behoefte in 2023 € 8.738,- per maand en in 2024 geïndexeerd € 9.280,- per maand bedraagt. Zij heeft haar behoefte berekend aan de hand van de hofnorm. De man heeft de toepassing van de hofnorm betwist. Volgens de man moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van concrete gegevens. De man heeft de behoefte van de vrouw aan de hand van een behoeftelijst berekend op € 2.789,- per maand. Deze lijst is op meerdere punten door de vrouw gemotiveerd betwist.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de hofnorm, waarbij het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het huwelijk tot uitgangspunt wordt genomen, tot een reële schatting van de behoefte van de vrouw leidt en zal daarvan uitgaan.
Bij toepassing van de hofnorm wordt de behoefte vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van het uiteengaan van partijen minus de kosten van de kinderen.
Het inkomen van de vrouw is niet in geschil, maar partijen komen bij de berekening van het NBI van de vrouw tot een verschillende uitkomst. Voor de berekening van het NBI in 2023 gaat de rechtbank op basis van de salarisstroken van de vrouw over augustus en september 2023 uit van een inkomen van € 5.708,- per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een ‘contribution H’ van 125,- bruto per maand. Dit resulteert op basis van de tarieven 2023-2 in een NBI van € 4.382,-.
Het inkomen van de man is tussen partijen in geschil, aangezien dit vlak voor het indienen van het verzoek tot echtscheiding behoorlijk is gestegen. Volgens de man is het niet redelijk om van dit inkomen uit te gaan, omdat partijen hun uitgavenpatroon daar nog niet op hadden aangepast. Volgens de vrouw moet wel van dit hogere inkomen worden uitgegaan. De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van het gemiddelde inkomen van 2021, 2022 en 2023. Niet gebleken is immers dat partijen volledig van dit gestegen inkomen uit 2023 hebben genoten, nu zij weliswaar nog onder één dak woonden, maar hun affectieve relatie voorbij was en de echtscheidingsprocedure al in september 2023 is gestart. De rechtbank zal daarbij ook rekening houden met de jaarlijkse bonus.
De rechtbank zal uitgaan van de volgende jaarinkomens:
2021: € 135.689,-
2022: € 270.913,-
2023: € 291.200,- + € 28.000,- (bonus) = € 319.200,-
Het gemiddelde hiervan bedraagt € 241.934,- per jaar. Dit is € 20.161,- bruto per maand.
Op basis hiervan en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2023 op € 10.946,- per maand.
Het NBGI 2023 bedraagt dus (€ 4.382,- + € 10.946,- =) € 15.328,-
Hiervan moeten de kosten van [de minderjarige] in 2023 van (€ 870,- + € 935,- =) € 1.805,- worden afgetrokken, zodat een bedrag van € 13.523,- per maand beschikbaar was voor het levensonderhoud van partijen. De behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de hofnorm € 8.114,- netto per maand (60% van € 13.523,- per maand) in 2023. Verhoogd met de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de vrouw in 2024 € 8.617,- netto per maand.
Aanvullende behoefte
Op de hiervoor berekende nettobehoefte van de vrouw van € 8.617,- per maand moet haar NBI in mindering worden gebracht. Daarbij gaat de rechtbank - net als partijen - uit van het huidige salaris van € 5.880,- per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een ‘contribution H’ van 125,- per maand. Op basis hiervan en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 4.561,-. Dit leidt tot een aanvullende behoefte van (€ 8.617,- -/- € 4.561,- =) € 4.056,- netto per maand. Dit is € 8.034,- bruto per maand.
Behoeftigheid
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zich die in redelijkheid ook niet kan verwerven.
De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Hij voert ter onderbouwing daarvan aan dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft om in haar eventuele aanvullende behoefte te voorzien. Bovendien krijgt de vrouw een groot bedrag als de woning is verkocht, zodat zij dit bedrag of een daarover door haar te behalen rendement kan aanwenden voor haar levensonderhoud. De vrouw voert hiertegen verweer. Zij werkt al fulltime en van haar kan niet worden verwacht dat zij inteert op haar vermogen.
De rechtbank overweegt dat nu de vrouw al fulltime werkt, niet van haar kan worden verwacht dat zij nog meer gaat werken. Haar verdiencapaciteit wordt reeds volledig benut. Ook hoeft niet van haar te worden verwacht dat zij inteert op haar vermogen of een bepaald rendement op haar vermogen behaalt wanneer zij een bedrag ontvangt uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning, omdat dit niet redelijk is nu de huwelijksgemeenschap bij helfte zal worden gedeeld en het aandeel van de man daarin gelijk is aan dat van de vrouw. De rechtbank houdt aan de zijde van de man ook geen rekening met inkomsten uit rendement op zijn vermogen. De vrouw is dan ook behoeftig.
Forfaitaire draagkracht
De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van het hierboven berekende NBI van de man van € 19.542,- per maand.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.065,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht volgens de aanbevelingen van de expertgroep de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1270,-)] toepassen. De rechtbank houdt daarbij wel rekening met het woonbudget van 30% van het NBI. Zoals hierboven ook is overwogen in het kader van de kinderalimentatie, wordt de man geacht alle kosten van wonen daar uit te kunnen voldoen en tevens de door hem opgevoerde reis- en verblijfskosten. Ook gaat de rechtbank – net als bij de kinderalimentatie – uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande zoals volgt uit het rapport.
Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 7.445,- per maand (60% x [€ 19.542,- –
(€ 5.863,-+ € 1270,-)]). Hierop wordt het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] van € 1.632,- per maand in mindering gebracht
.De man heeft daarom nog een draagkracht beschikbaar van € 5.813,-,- per maand voor partneralimentatie.
Tussen partijen is echter in geschil of de draagkracht van de man moet worden gebruteerd. De rechtbank overweegt als volgt. Als de alimentatieplichtige in het buitenland woont en stelt dat door hem betaalde alimentatie daar niet fiscaal aftrekbaar is, dan dient hij dat te stellen en bij tegenspraak aan te tonen. Als hij daarin slaagt, wordt niet gebruteerd. Nu de man niet heeft aangetoond dat alimentatie in Spanje voor hem niet fiscaal aftrekbaar is, zal de rechtbank dit bedrag wel bruteren. De rechtbank hanteert daarbij een percentage van 45%. De draagkracht van € 5.813,- per maand komt dan gebruteerd neer op € 10.569,- per maand. Gelet op de behoeftigheid en het verzoek van de vrouw om een partneralimentatie vast te stellen van € 7.068,- per maand, waarvoor de man voldoende draagkracht heeft, zal de rechtbank het te betalen bedrag vaststellen op € 7.068,- per maand.
Ingangsdatum
Aangezien de partneralimentatie niet eerder kan ingaan dan per de datum dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zal de rechtbank dit als ingangsdatum hanteren.
Limitering
De man heeft verzocht om de duur van een eventueel op te leggen partneralimentatie te beperken tot uiterlijk zes maanden na de echtscheiding, omdat het voortgezet gebruik van de woning op grond van de wet niet langer kan duren dan zes maanden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de duur van de partneralimentatie te limiteren. De enkele omstandigheid dat de vrouw – na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking – nog maximaal zes maanden in de woning kan blijven, betekent niet dat hierna de verplichting van de man komt te vervallen. Bij de verkoop van de woning, zal weliswaar een groot geldbedrag vrijkomen, maar zoals hierboven reeds is overwogen betekent dit niet dat de vrouw op haar vermogen hoeft in te teren.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De vrouw heeft verzocht om de beslissing op haar nevenverzoek tot vaststelling van partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Volgens artikel 288 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, maar volgens artikel 233 lid 1 Rv is dat niet mogelijk als uit de wet anders voortvloeit.
Uit de wet vloeit op grond van de in artikel 826 lid 1 onder c Rv vastgelegde regels over de geldigheidsduur van voorlopige voorzieningen voort dat de op 20 december 2023 door deze rechtbank gewezen voorlopige voorziening inzake partneralimentatie op dit moment nog behoort te gelden. Daarmee verdraagt zich niet dat de beslissing op de nevenvoorziening partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Daarom zal de rechtbank het verzoek om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de nevenvoorziening partneralimentatie afwijzen.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een bedrag aan partneralimentatie voor de vrouw van € 7.068,- bruto per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank zal de alimentatieberekeningen aan deze beschikking hechten.
Huwelijksvermogensrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogens-regime toepasselijke recht hebben aangewezen. Op grond van artikel 4 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4 lid 2 van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet.
Inhoudelijke beoordeling
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW – zoals deze artikelen golden tot 1 januari 2018 – moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestond. Het uitgangspunt is dan dat de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap (op grond van artikel 1:100 BW (zoals dat gold tot 1 januari 2018)) bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum
14 september 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning met de daarop rustende hypothecaire geldlening;
inboedelgoederen;
bank- en spaarrekeningen;
auto;
aandelen op naam van de man;
vordering op de werkgever van de man;
schulden
Ad a) de echtelijke woning met de daarop rustende hypothecaire geldlening
Partijen zijn het erover eens dat de woning zal worden verkocht aan een derde. Zij zijn het ook eens over de makelaar. In geschil zijn de termijnen waarop de levering plaats moet vinden. De vrouw wil immers nog (maximaal) zes maanden na inschrijving van de echtscheiding in de woning blijven wonen, zodat zij genoeg tijd heeft om andere woonruimte voor haar en [de minderjarige] te vinden. De man wil dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht en geleverd.
Op de zitting hebben partijen met elkaar afgesproken dat zij binnen twee weken opdracht zullen geven aan de door hen gekozen makelaar. Voor het overige zal de rechtbank – zoals op de zitting ook met partijen besproken – de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning toewijzen, omdat de vrouw daar met [de minderjarige] verblijft en de rechtbank het belangrijk vindt dat de vrouw voldoende tijd heeft om passende woonruimte te vinden. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de man om niet langer aansprakelijk te zijn voor de hypothecaire geldlening en over zijn aandeel in de overwaarde te kunnen beschikken, ook omdat het maar om een beperkte periode gaat.
Ad b) de inboedelgoederen
Partijen zijn het erover eens dat zij de inboedelgoederen van de echtelijke woning in onderling overleg zullen verdelen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad c) bank- en spaarrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekeningen op naam van de vrouw aan haar worden toegedeeld, onder betaling van een bedrag van € 1.879,92 door de vrouw aan de man. Ook zijn partijen het erover eens dat de gezamenlijke spaarrekening bij de Rabobank dient te worden opgeheven, waarbij, rekening houdend met de bedragen die partijen na de peildatum al hebben ontvangen, het huidige saldo van € 12.591,11 aan de vrouw toekomt en waarbij de man daarnaast een bedrag – zo is ter zitting duidelijk geworden - van € 2.454,45 aan de vrouw zal voldoen. De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraken beslissen.
Ten slotte zijn er nog bankrekeningen op naam van de man. De man heeft weliswaar een afschrift overgelegd met daarop de saldi van de verschillende rekeningen, maar de rechtbank is met de vrouw van oordeel dat daaruit niet blijkt van welke datum deze saldi zijn. Op zitting heeft de advocaat van de man toegezegd dat hij deze alsnog via de advocaten zal overleggen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man zich aan deze toezegging zal houden en dat hij de vrouw verifieerbare inzage zal verstrekken in de hoogte van de saldi op de peildatum. Partijen dienen de saldi vervolgens bij helfte te verdelen.
Ad d) auto
De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot de auto ingetrokken, zodat de rechtbank hier geen beslissing meer over hoeft te nemen.
Ad e) aandelen op naam van de man
De vrouw voert aan dat zij geen volledig beeld heeft van de aandelenportefeuille van de man. Volgens de vrouw heeft de man aandelen in tenminste vijf bedrijven voor tenminste
€ 50.000,-. Hij heeft in ieder geval aandelen in [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] . en [bedrijfsnaam 3] en vermoedelijk ook in [bedrijfsnaam 4] en één of twee andere bedrijven. De vrouw verzoekt deze aandelen toe te delen aan de man, waarbij de man de helft van de waarde aan de vrouw dient te voldoen, uitgaande van de waarde ten tijde van de feitelijke verdeling.
De man erkent dat hij aandelen heeft in [bedrijfsnaam 1] en in [bedrijfsnaam 2] . De aandelen in [bedrijfsnaam 3] heeft hij inmiddels verkocht. Hij heeft verder geen aandelen. Omdat hij de aandelen pas recent heeft gekocht gaat hij ervan uit dat ze nog niet veel in waarde zijn gestegen. Hij verzoekt dan ook om de aandelen toe te delen aan de man tegen de aankoopwaarde met vergoeding van de helft van die waarde aan de vrouw.
De rechtbank overweegt dat op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de man de aandelen in [bedrijfsnaam 3] inmiddels heeft verkocht en dat hij de helft van de verkoopopbrengst aan de vrouw heeft doen toekomen. De rechtbank hoeft daar dus geen beslissing meer over te nemen.
Ten aanzien van de aandelen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] zal de rechtbank deze aandelen toedelen aan de man. Nu de man geen inzage heeft gegeven in de waarde van de aandelen, zal de rechtbank uitgaan van een waardestijging van 48%. Dat is gelijk aan het winstpercentage waartegen de aandelen in [bedrijfsnaam 3] door de man zijn verkocht. De man heeft onweersproken gesteld dat hij de aandelen [bedrijfsnaam 1] heeft gekocht voor € 366,- en de aandelen [bedrijfsnaam 2] voor € 14.167,65, zijnde in totaal € 14.533,65. De rechtbank stelt de waarde van de aandelen daarom vast op
€ 21.509,-. De rechtbank zal de aandelen tegen deze waarde toedelen aan de man onder de verplichting de helft van die waarde aan de vrouw te voldoen.
De vrouw heeft, mede gelet op de betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd dat de man - naast de hiervoor genoemde aandelen - nog andere aandelen heeft.
Ad f) vordering op de werkgever van de man
De vrouw voert aan dat de man voor zijn werk veel moet reizen en dat hij zijn reis- en verblijfskosten voorschiet. Die kosten worden vervolgens aan het eind van het jaar door zijn werkgever terugbetaald. De gemeenschap heeft daarom een vordering op de werkgever van minsten € 25.000,-, aldus de vrouw. Voor zover de kosten na de peildatum al wel zijn terugbetaald, heeft de vrouw recht op de helft van het terugbetaalde bedrag.
De man heeft betwist dat hij nog een vordering op zijn werkgever heeft die op de peildatum aanwezig was.
Nu de man het bestaan van deze vordering heeft betwist, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar vordering nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, zal de rechtbank haar verzoek als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Ad g) schulden
De rechtbank stelt voorop dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen, omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de creditcardschuld van de vrouw bij de Rabobank van € 112,62 inmiddels door haar is afgelost en dat de man de helft van dit bedrag (€ 56,31) aan de vrouw dient te voldoen. Ook zijn partijen het erover eens dat de schuld bij Interfisc van € 1.270,50 inmiddels door de man is afgelost en dat de vrouw daarom de helft van dit bedrag (€ 635,25) aan de man dient te voldoen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ten aanzien van de overige schulden, te weten in ieder geval twee creditcardschulden bij American Express, een schuld van de Rabo GoldCard Visa en een andere schuld bij de Rabobank dient de man inzage te geven in de hoogte van deze schulden. Beide partijen dienen de helft van deze schulden voor hun rekening te nemen.
Gebruiksvergoeding en eigenaarslasten
De rechtbank stelt voorop dat partijen tot 1 december 2023 samen in de echtelijke woning hebben gewoond. Sinds 1 december 2023 betaalt ieder 50% van de hypotheekaflossing en betaalt de vrouw de volledige hypotheekrente. Partijen zijn het hierover eens en de rechtbank gaat ervan uit dat partijen dit op deze manier zullen blijven doen tot de verkoop en levering van de woning.
De vrouw stelt dat zij – naast deze lasten – sinds 1 december 2023 alle andere lasten van de woning betaalt, waaronder de OZB, de opstalverzekering en de lokale belastingen van in totaal € 843,- per maand. In totaal is dit een bedrag van € 2.204,19 sinds 1 december 2023, aldus de vrouw.
De man voert aan dat hij op zijn beurt vanaf de peildatum (14 september 2023) tot 1 december 2023 de volledige lasten van de echtelijke woning heeft betaald van € 1.943,30 per maand. De vrouw dient over deze 2,5 maand de helft van dit bedrag aan de man te vergoeden, te weten een bedrag van € 2.429,12, aldus de man. Daarnaast verzoekt de man om een door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen voor de periode dat de vrouw in de woning verblijft vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel beide partijen in beginsel gehouden zijn bij te dragen in de eigenaarslasten van de echtelijke woning, vindt de rechtbank het redelijk dat, mede gezien de afspraak tussen partijen dat de maandelijkse aflossing op de hypothecaire geldlening vanaf 1 december 2023 bij helfte wordt gedeeld en omdat de man sinds 1 december 2023 de woning heeft verlaten, de vrouw vanaf 1 december 2023 de overige eigenaarslasten voor haar rekening neemt. De rechtbank zal het daartoe strekkende verzoek van de vrouw daarom afwijzen. Daarnaast heeft de man in beginsel recht op een door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning. Nu de vrouw echter alle overige eigenaarslasten voldoet, waaronder de volledige hypotheekrente, terwijl ook het kind van partijen gebruikmaakt van de woning, acht de rechtbank het opleggen van een gebruiksvergoeding niet redelijk en zal de rechtbank het verzoek van de man om daarnaast ook nog een gebruikersvergoeding te betalen afwijzen.
Voor wat betreft de periode van 14 september 2023 tot 1 december 2023, toen partijen nog samen in de woning woonden, waren partijen op grond van artikel 1:81 BW gehouden elkaar het nodige te verschaffen. Partijen zijn gehouden de kosten van de huishouding naar evenredigheid van hun inkomen te voldoen en voor zover het overige kosten betreft naar evenredigheid van aandeel in de eigendom. De door de man gemaakte kosten in deze periode zijn niet inzichtelijk gemaakt. Bovendien stelt de vrouw dat zij in die periode alle kosten voor [de minderjarige] en kosten van het onderhoud van de woning heeft betaald. Nu de rechtbank niet kan vaststellen in welke verhouding partijen deze kosten hebben gedragen en evenmin dat de man meer heeft betaald dan dat hij zou moeten betalen, zal de rechtbank dit deel van het verzoek van de man afwijzen.
Pensioen en dwangsom
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen. Het door partijen opgebouwde pensioen valt onder het vermogensrecht. Daarom is op dit verzoek, zoals hierboven overwogen voor het huwelijksvermogensrecht, ook Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt de man om de helft van zijn ouderdomspensioen aan de vrouw uit te keren. De man heeft alleen een overzicht van het door hem in Nederland opgebouwde pensioen in het geding gebracht, maar de WVPS is ook van toepassing op in het buitenland opgebouwd pensioen, aldus de vrouw. Het is voor de vrouw niet duidelijk of de man ook in het buitenland pensioen heeft opgebouwd. Omdat de vrouw waarschijnlijk geen zelfstandige aanspraak heeft op rechtstreekse uitbetaling aan haar van het buitenlands pensioen is zij volledig afhankelijk van de man. Daarom heeft zij verzocht om een dwangsom op te leggen.
De man voert aan dat hij inmiddels zijn pensioenoverzicht in Nederland aan de vrouw heeft verstrekt. Hij weet niet of hij in het buitenland pensioen heeft opgebouwd. Toen hij voor Epic werkte heeft hij geen pensioen opgebouwd. Vanwege de slechte verstandhouding met Epic kan de man daar geen bewijsstukken van overleggen. De man weet niet of hij pensioen opbouwt bij Optica.
Nu de man een pensioenoverzicht van zijn op basis van een Nederlandse pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten heeft overgelegd, zal de rechtbank dit deel van het verzoek – voor zover de vrouw dit nog handhaaft – afwijzen. Voor zover de man op basis van een buitenlandse pensioenregeling pensioenrechten heeft opgebouwd die aangemerkt worden als buitenlandse pensioenregelingen in de zin van artikel 1 lid 8 WVPS en daarmee onder de reikwijdte van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS) vallen, heeft de vrouw op grond van de wet aanspraak op 50% van de opbouw tijdens het huwelijk. Voor zover de pensioenrechten op basis van een buitenlandse pensioenregeling van de man niet onder de reikwijdte van de WVPS vallen, maken deze rechten onderdeel uit van de gemeenschap van goederen en heeft de vrouw op die grond ook recht op de helft. De rechtbank zal daarom geen verklaring voor recht afgeven dat de vrouw gerechtigd is tot de helft van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. De vrouw heeft hier immers geen belang bij, nu dit reeds uit de wet voortvloeit.
Ook zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om per de datum waarop hij zijn pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken, althans dat het pensioen voor hem beschikbaar wordt, de helft aan de vrouw uit te keren, afwijzen. Dit verzoek is onvoldoende bepaald. Voor zover het pensioen niet onder de WVPS valt, heeft de vrouw, zoals hiervoor is overwogen, recht op de helft daarvan.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om een berekening van het over de huwelijkse periode te verevenen pensioen van Optica en Epic te overleggen is op de zitting is gebleken dat de man inmiddels bij Optica heeft gevraagd om stukken met betrekking tot zijn pensioen om deze stukken vervolgens met de vrouw te delen, maar dat dit lang kan duren. De vrouw heeft daarom geen belang meer bij dit deel van haar verzoek, zodat de rechtbank dit zal afwijzen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dat betrekking heeft op het pensioen bij Epic wel toewijzen, nu de man geen onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunt dat hij geen stukken kan overleggen gelet op de verstoorde relatie met Epic. Daar komt bij dat de man – ook indien daadwerkelijk sprake is van een slechte verstandhouding – alsnog aan een pensioenoverzicht moet kunnen komen omdat hij daar jegens zijn voormalige werkgever recht op heeft.
De rechtbank ziet aanleiding om de door de vrouw verzochte dwangsom op te leggen vanaf vier maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdag] 2015 te [plaats 2] ;
bepaalt dat de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
bepaalt dat voornoemde minderjarige bij de man zal zijn:
- eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- gedurende de zomervakantie in de oneven jaren de eerste drie weken en in de even jaren de laatste drie weken;
- gedurende de herfstvakantie in de even jaren;
- gedurende de kerstvakantie in de oneven jaren de eerste week en in de even jaren de tweede week;
- gedurende de voorjaarsvakantie in de oneven jaren;
- gedurende de meivakantie in de oneven jaren de eerste week en in de even jaren de tweede week;
- gedurende de volgende feestdagen en bijzondere dagen, tenzij deze in een vakantie vallen, in welk geval de vakantieregeling prevaleert:
- goede vrijdag en Pasen in de oneven jaren;
- Hemelvaartsdag in de even jaren;
- Pinksteren in de even jaren;
- Koningsdag in de oneven jaren;
- Vaderdag elk jaar;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van de beschikking een kinderalimentatie ten behoeve van voornoemde minderjarige(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 1.401,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 7.068,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats 1] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening:
1. de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) Partijen verstrekken binnen twee weken een gezamenlijke opdracht aan makelaar Van der Meer makelaars en taxateurs tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht (uitgaande van de afspraak tussen partijen dat ieder vanaf 1 december 2023 de helft van de maandelijkse aflossing betaalt), en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres] te [postcode] [plaats 1] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, onder de voorwaarde dat de vrouw deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
bepaalt dat partijen de inboedelgoederen in onderling overleg zullen verdelen;
aan de man worden toegedeeld:
1.1
de saldi op de bankrekeningen op naam van de man, onder verrekening van de helft van de saldi op de peildatum aan de vrouw, waarbij de man aan de vrouw op verifieerbare wijze inzage dient te geven in de hoogte van de saldi;
1.2
de aandelen in [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] . tegen een waarde van
€ 21.509,-, onder de verplichting de helft van die waarde (€ 10.754,50) aan de vrouw te voldoen;
aan de vrouw worden toegedeeld:
2.1
de saldi op de bankrekeningen op naam van de vrouw, onder betaling van een
bedrag van € 1.879,92 door de vrouw aan de man;
bepaalt dat de gezamenlijke spaarrekening dient te worden opgeheven, waarbij het huidige saldo van € 12.591,11 aan de vrouw toekomt en de man de vrouw nog een bedrag van
€ 2.454,45 zal betalen;
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 56,31 dient te voldoen terzake de door haar afgeloste creditcardschuld bij de Rabobank;
bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 635,25 dient te voldoen terzake de door de man afgeloste schuld bij Interfisc;
bepaalt dat dat de man inzage dient te geven in de hoogte van de nog bestaande schulden,
te weten twee creditcardschulden bij American Express, een schuld van de
Rabo GoldCard Visa en een overige schuld bij de Rabobank en bepaalt dat in de onderlinge
verhouding tussen partijen elk van hen de helft van deze schulden voor zijn/haar rekening
dient te nemen;
veroordeelt de man om binnen vier maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw een gedateerd schrijven te overhandigen van Epic, op het officiële briefpapier van Epic en voorzien van een handtekening van de daartoe bevoegde autoriteit binnen Epic, met daarin een berekening van het over de huwelijkse periode te verevenen pensioen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man hiermee na ommekomst van genoemde termijn in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding en de partneralimentatie – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.D.A. Geleijns, A.M.M. Vingerling en E.E. Kraan, rechters, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 7 november 2024.