In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, die zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het bezwaarschrift van eiser. Eiser had een aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland ingediend, maar omdat Nederland geen consulaat heeft in Azerbeidzjan, werd de aanvraag behandeld door de Franse autoriteiten op basis van een bilaterale vertegenwoordigingsregeling. De Franse autoriteiten hebben de aanvraag op 14 juli 2022 afgewezen, waarna eiser op 9 september 2022 bezwaar indiende bij de minister.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 behandeld en het onderzoek heropend om de bilaterale overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk inzichtelijk te maken. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht onbevoegd heeft verklaard, omdat het bezwaar tegen de afwijzing van de visumaanvraag moet worden ingediend bij de lidstaat die de definitieve beslissing heeft genomen, in dit geval Frankrijk. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht was om het bezwaarschrift door te zenden naar de Franse autoriteiten, omdat hij niet bevoegd was om op het bezwaar te beslissen.
Eiser voerde aan dat er een toezegging was gedaan door de IND, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze toezegging is gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, en is openbaar gemaakt op 26 februari 2024.