ECLI:NL:RBDHA:2024:232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op rechtsbijstand bij inbewaringstelling van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 27 december 2023 aangegeven een advocaat te willen bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Echter, de gehoormedewerker heeft in strijd met het beleid in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire gehandeld door niet twee uur te wachten op de advocaat na de piketmelding. Eiser is onjuist voorgelicht over zijn recht om het gehoor uit te stellen, wat heeft geleid tot een schending van zijn recht op rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat deze schending een ernstig gebrek vormt, waardoor eiser in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, heft de maatregel van bewaring op en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.630,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40303

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Juriaans).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Recht op rechtsbijstand bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling
1. Eiser voert in beroep aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden, omdat hij had aangegeven dat hij een advocaat bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling wilde, maar de gehoormedewerker na de piketmelding niet twee uur heeft gewacht. Bovendien kwam de gemachtigde van eiser aan het einde van het gehoor binnen, maar mocht hij niks meer zeggen, aldus eiser.
1.1.
In paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat, voor zover hier van belang, het volgende.
De ambtenaar stelt de vreemdeling tijdig in kennis van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Als de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst en een voorkeursadvocaat heeft, dan wordt de voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Als de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, wordt de piketcentrale bericht over de voorgenomen inbewaringstelling.
Er mag met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat:
  • indien de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor wenst;
  • indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn; of
  • indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is.
Indien de vreemdeling wordt gehoord in het bijzijn van een advocaat, wordt de advocaat op diens verzoek in de gelegenheid gesteld om na afloop van het gehoor een zienswijze te geven over de voorgenomen inbewaringstelling.
1.2.
Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 27 december 2023 (de M110) volgt dat eiser heeft verklaard wél een advocaat bij het gehoor te willen, waarna de ambtenaar van de AVIM de advocatenpiketdienst/piketadvocaat om 10.07 uur per e-mail heeft ingelicht. Uit de door de gemachtigde van eiser ter zitting getoonde stukken blijkt dat hij die piketmelding op 27 december 2023 om 10.21 uur heeft geaccepteerd. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens niet aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn. Gelet op het hiervoor uiteengezette beleid, meer specifiek de onder het derde bolletje genoemde situatie, had de ambtenaar van de AVIM daarom na de piketmelding om 10.07 uur twee uur moeten wachten op de advocaat. Pas als om 12.07 uur nog geen advocaat aanwezig was, mocht met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat. In dit geval heeft de ambtenaar van de AVIM echter niet twee uur gewacht, maar is hij direct na de piketmelding met het gehoor begonnen/doorgegaan. Hierdoor heeft verweerder niet in overeenstemming met zijn beleid in paragraaf A5/6.5 van de Vc gehandeld.
1.3.
Verweerder heeft toegelicht dat toch is begonnen/doorgegaan met het gehoor, omdat eiser akkoord is gegaan met het voortzetten van het gehoor in afwachting van de komst van zijn advocaat. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt weliswaar dat eiser heeft gezegd dat hij het goed vindt om alvast verder in gesprek te gaan zonder advocaat, maar uit het proces-verbaal blijkt niet dat de ambtenaar aan eiser kenbaar heeft uitgelegd dat hij het recht heeft om het gehoor met twee uur (te rekenen vanaf de piketmelding) uit te stellen in afwachting van de komst van zijn advocaat. Eisers verklaringen tijdens het gehoor duiden er ook niet op dat dit recht duidelijk voor hem was. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verweerder eiser onjuist, dan wel onvolledig, heeft voorgelicht omtrent zijn rechten in dit verband. Aan eisers mededeling dat mocht worden doorgegaan met het gehoor kan daarom geen waarde worden gehecht. Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1571, 4 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2207, en 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2300.
1.4.
Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt verder dat de gemachtigde van eiser tegen het einde van het gehoor is binnengekomen en dat hij afzonderlijk met eiser heeft gesproken. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij aan het einde van het gehoor een zienswijze naar voren wilde brengen, maar dat hem deze mogelijkheid is ontzegd. Gelet op het algemene vertrouwen in de (eerlijkheid van de) advocatuur en nu in het proces-verbaal van gehoor geen zienswijze van de gemachtigde is vermeld, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van eisers gemachtigde ter zitting dat hij aan het einde van het gehoor niet de gelegenheid heeft gekregen een zienswijze naar voren te brengen, terwijl hij daarom wel heeft verzocht. Ook in zoverre heeft verweerder niet in overeenstemming met zijn beleid in paragraaf A5/6.5 van de Vc gehandeld.
1.5.
Uit het vorenstaande, in samenhang bezien, volgt dat eisers recht op toevoeging van een raadsman bij vrijheidsontneming, bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Vw, is geschonden. Hierdoor is hij in zijn (verdedigings)belangen geschaad. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling, indien voor de rest aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen (vgl. de onder 1.3 vermelde Afdelingsuitspraak van 21 juli 2021).
1.6.
De omstandigheid dat een vreemdeling tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring rechtsbijstand is onthouden en in dat verband onjuist is voorgelicht, is een ernstig gebrek (vgl. de onder 1.3. vermelde Afdelingsuitspraken). Dat in het geval van eiser zijn gemachtigde tegen het einde van het gehoor alsnog is binnengekomen maakt het gebrek nauwelijks minder ernstig, nu dit onverlet laat dat eiser het grootste deel van het gehoor verstoken is geweest van de door hem gewenste (en ook tijdig beschikbare) rechtsbijstand. Hierbij komt, en dit maakt het gebrek in dit geval des te ernstiger, dat de gemachtigde van eiser niet de gelegenheid is geboden een zienswijze naar voren te brengen na afloop van het gehoor. Gelet hierop en op de aard van de maatregel en nu niet is gebleken van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder die aanleiding kunnen geven om aan het gebrek voorbij te gaan, valt de belangenafweging in het voordeel van eiser uit (vgl. wederom de onder 1.3 vermelde Afdelingsuitspraken).
1.7.
Het vorenstaande betekent dat de inbewaringstelling van eiser van aanvang af onrechtmatig is. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
2. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag (11 januari 2024).
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 15 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.630,-.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag (11 januari 2024);
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.630,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.