ECLI:NL:RBDHA:2024:23139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
24_527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een gedupeerden ouder in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen met betrekking tot compensatie van schulden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024, wordt het beroep van eiser, een gedupeerden ouder in de toeslagenaffaire, beoordeeld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van Sociale Banken Nederland (SBN) over compensatie van diverse aangemelde schulden. Het primaire besluit, dat op 26 april 2023 is genomen, heeft betrekking op de toekenning van compensatie voor schulden die eiser heeft aangemeld. Eiser ontving compensatiebedragen van € 27.295,- en € 1.155,-, maar heeft betoogd dat hij meer heeft terugbetaald dan het bedrag dat hem is toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor compensatie, omdat de betalingen aan schuldeisers zijn gedaan vóór de ontvangst van de compensatiegelden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat niet is gebleken dat eiser na ontvangst van de compensatie meer betalingen heeft verricht dan het bedrag dat is toegekend. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er een onjuiste datum in het bestreden besluit was vermeld, maar dit gebrek is gepasseerd omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om te voldoen aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor compensatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. van Tiel),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Salhi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
1.1.
Met het primaire besluit van 26 april 2023 [1] heeft Sociale Banken Nederland (SNB), namens de Belastingdienst/Toeslagen, beslist over diverse door eiser aangemelde schulden. Met het bestreden besluit van 5 december 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Eiser is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire. Op grond van de Wht [2] komen gedupeerden in aanmerking voor compensatie van schulden als wordt voldaan aan de vereisten van de Wht. Dit wordt beoordeeld door SBN.
2.2.
Eiser heeft vanaf 28 juli 2017 tot en met 16 februari 2021 een schuldregeling [3] gehad bij de Stadsbank van de gemeente Leiden. De Stadsbank heeft een schuldenoverzicht opgemaakt, met een totaalschuld van € 88.246,64. Eiser heeft op 22 december 2020 een compensatiebedrag van € 27.295,- ontvangen en op 24 december 2020 een compensatiebedrag van € 1.155,-.
2.3.
Bij e-mailbericht van de Stadsbank van 23 december 2020 is eiser desgevraagd meegedeeld dat het daar openstaande schuldbedrag € 28.230,29 bedraagt en voorts is verzocht om een opgave van de door hem genoemde eigen betalingen aan schuldeisers.
Bij e-mailbericht van 23 december 2020 heeft eiser gevraagd om bepaalde privéleningen uit de schuldenlijst te schrappen, omdat hij die zelf gaat afbetalen. Bij e-mailbericht van de Stadsbank van 24 december 2020 is eiser gevraagd waarom hij genoemde schuldeisers zelf gaat afbetalen. Gelet op de schuldregelingsovereenkomst met de Stadsbank is het niet toegestaan om zelf schuldeisers te gaan afbetalen. Bij e-mailbericht van 27 december 2020 heeft eiser de Stadsbank gevraagd om een herberekening van het openstaande bedrag in verband met zelf gedane betalingen van privéleningen bij [naam 1] (€ 82,69, valutadatum 23-7-2020, en € 852,70, valutadatum 24-9-2020), [naam 2] (€ 554,07, valutadatum 1092020) en [naam 3] (€ 542,35, valutadatum 27-10-2020). Voorts is er een betaling gedaan aan de Stadsbank (€ 1.500,-, valutadatum 29-11-2020). Bij e-mailbericht van de Stadsbank van 28 december 2020 is eiser meegedeeld dat in het bedrag van € 28.230,29 het bedrag van € 1.500,- is meegenomen. Voor de door eiser genoemde schuldeisers is het schuldbedrag aangepast, omdat de Stadsbank die betalingen niet heeft gedaan. Eiser moet nog € 26.198,48 overmaken. [4] Op 29 december 2020 heeft eiser € 26.198,48 aan de Stadsbank voldaan ter afbetaling van de nog openstaande vordering van het saneringskrediet. De Stadsbank heeft hierna met het van eiser ontvangen bedrag betalingen gedaan aan schuldeisers. De schuldregeling bij de Stadsbank is beëindigd met ingang van 16 februari 2021.
2.4.
De Belastingdienst heeft daarna het Msnp-loket [5] geopend voor een ouder die vóór
5 november 2022 is gestart met een Msnp-traject. De nog openstaande vordering van het saneringskrediet wordt vergoed en de ouder kan de compensatie van € 30.000,- (de Catshuisregeling) zelf houden.
2.5.
Eiser heeft zich in september 2022 gemeld voor compensatie voor afgeloste (private) schulden.
2.6.
Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Aan eiser is, nadat zijn omstandigheden zijn voorgelegd aan de casuïstiektafel, € 26.198,48 toegekend. Hoewel het saneringskrediet bij de Stadsbank niet viel onder de gebruikelijke voorwaarden, is met deze toekenning volgens verweerder een oplossing geboden die vergelijkbaar is met de vergoeding onder de regeling voor al betaalde schulden. Eiser kan hierdoor het compensatiebedrag alsnog vrij besteden.
Wat vinden partijen?
3.1.
Eiser heeft aangevoerd dat dat verweerder de datum van het primaire besluit en van het bezwaarschrift onjuist heeft vermeld in het bestreden besluit. Hij heeft aangevoerd dat hij betalingen heeft gedaan aan de Stadsbank van het compensatiegeld. Hij heeft meer terugbetaald dan het bedrag van € 26.198,48. Er resteerde € 28.230,29 en het verschil van
€ 2.031,81 moet daarom voor compensatie in aanmerking komen. Het gedeelte dat zich in de boedel bevond, is niet terugbetaald aan hem, maar is verrekend met de openstaande schuld.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de schuld moet zijn voldaan op een tijdstip na ontvangst van een compensatie of een bedrag op grond van een herstelmaatregel. [6] Niet is gebleken dat eiser na ontvangst van de compensatiegelden meer betalingen dan € 26.198,48 heeft verricht.
Overwegingen
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste datum van het primaire besluit en van het bezwaar daartegen heeft vermeld. Eiser heeft dit aangevoerd en verweerder heeft in het verweerschrift vervolgens de juiste data vermeld. Het primaire besluit is van 26 april 2023 (niet van 15 februari 2023) en het bezwaar is van
30 mei 2023 (niet van 23 maart 2023). De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien eiser door dit gebrek niet is benadeeld.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het bedrag van € 2.031,81 de optelsom is van de bedragen die eiser buiten het saneringskrediet om heeft betaald aan de schuldeisers [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Eiser heeft dit op zitting bevestigd en ook dat de in zijn e-mail van 27 december 2020 vermelde valutadata (zie bij 2.3.) betaaldata zijn. Eiser heeft gesteld dat deze bedragen en ook het door hem aan de Stadsbank betaalde bedrag van
€ 1.500,- afkomstig zijn uit boedelgeld (spaargeld). De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze betaaldata, de betreffende betalingen zijn gedaan vóór de ontvangst van de toegekende compensatie op 22 december 2020. Daarmee is niet voldaan aan artikel 4.3., derde lid, aanhef en onder a, van de Wht. Voor zover eiser, onder verwijzing naar de e-mail van de Stadsbank van 28 december 2020, heeft gesteld dat deze bedragen zijn verrekend, volgt de rechtbank hem niet. In die e-mail is de restschuld nader vastgesteld - verminderd met het bedrag van € 2.031,81 dat eiser zelf rechtstreeks en vóór 22 december 2020 had betaald aan genoemde schuldeisers. Deze e-mail van 28 december 2020 heeft niet tot gevolg dat de betreffende betalingen moeten worden geacht te zijn voldaan na ontvangst van de toegekende compensatiegelden. Het gaat om de datum waarop de betalingen feitelijk zijn gedaan. In het bedrag van € 2.031,81 kan, anders dan eiser meent, het eveneens vóór 22 december 2020 aan de Stadsbank betaalde bedrag van € 1.500,- niet zijn begrepen. Dat bedrag van € 1.500,- was bovendien al opgenomen in de berekening van de restschuld van € 28.230,29. Niet gebleken is dat eiser na ontvangst van de compensatiegelden meer betalingen dan € 26.198,48 heeft verricht. Daarom komt de eerder door hemzelf (buiten het saneringskrediet om) afgeloste schuld van € 2.031,81 niet in aanmerking voor compensatie.
4.3.
Voor zover eiser op zitting naar voren heeft gebracht dat hij zelf nog schulden heeft betaald van het compensatiegeld buiten de Stadsbank om, te weten verschuldigde rente op leningen, heeft verweerder meegedeeld dat dit een nieuwe schuld lijkt. Het gaat niet om een schuld die bij de Stadsbank openstond. De rechtbank stelt vast dat dit buiten dit geschil valt en laat dit verder buiten beschouwing.
5. Eiser heeft bij brief van 21 augustus 2024 een afschrift ingezonden van het Besluit compensatie schuldentrajecten (Stcrt. 2021, 28303, inwerkingtreding 2 juni 2021 en ingetrokken op 5 november 2022), zonder gronden op dit punt. Eerst ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij subsidiair een beroep doet op dit Besluit. De rechtbank overweegt dat in het geval van eiser sprake is geweest van een Msnp-traject, een minnelijk traject [7] zonder tussenkomst van een rechter en zonder Wsnp-bewindvoerder, en niet is gemotiveerd waarom het Besluit op hem en op deze besluitvorming van toepassing zou moeten zijn. Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bij 4.1. van deze uitspraak.
2.Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
3.Een saneringskrediet op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs).
4.De e-mails zijn ingediend als bijlage bij het aanvullend beroepschrift van 16 februari 2024.
5.Voor minnelijke schuldsanering voor natuurlijke personen voor het afbetalen van schulden
6.Artikel 4.3., derde lid, aanhef en onder a, van de Wht
7.Zie de overeenkomst tot schuldbemiddeling via de Stadsbank Leiden van 24 juli 2017.