ECLI:NL:RBDHA:2024:23113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48563 (maatregel van bewaring), NL24.48566 (terugkeerbesluit)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit en ongegrondverklaring van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met Algerijnse nationaliteit en de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen een aanvullend terugkeerbesluit, terwijl het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond is verklaard. De eiser had op 19 november 2024 een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd gekregen, samen met een maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen, omdat er geen relevante wijzigingen waren in de verblijfsrechtelijke situatie van de eiser sinds de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning in 2017. Hierdoor was de rechtbank niet bevoegd om het beroep tegen dit besluit te behandelen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, ondanks dat de eiser had aangevoerd dat hij volledig meewerkte en terug wilde naar zijn land van herkomst. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser niet gevolgd en geconcludeerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak voorzien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.48563 (maatregel van bewaring)
NL24.48566 (terugkeerbesluit)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

gemachtigde: mr. A.D. Kupelian,
en
de Minister van Asiel en Migratie. [1]
gemachtigde: mr. S. Bozkurt.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2024 (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. De minister heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
Over bestreden besluit 1
2. De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of het gestelde terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen. Bij besluit van 23 juni 2017 is de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning afgewezen. Dat besluit is een meeromvattende beschikking die ook een terugkeerbesluit bevat. Op grond van wat partijen naar voren hebben gebracht is niet gebleken dat zich vervolgens relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de verblijfsrechtelijke situatie van eiser. Evenmin is gebleken dat hij na de uitreiking van het besluit over de verblijfsvergunning de Europese Unie heeft verlaten, zodat dit besluit nog steeds van kracht is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen en geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Dat terugkeerbesluit is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit.
Over bestreden besluit 2
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1
Ter zitting heeft de minister de zware grond 3i laten vallen.
4. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister met een lichter middel had moeten volstaan. Eiser werkt volledig mee en wil vanaf het begin terug naar zijn land van herkomst.
5.1
De rechtbank volgt eiser niet en overweegt dat de minister in de maatregel van bewaring genoegzaam heeft toegelicht dat en waarom een minder ver strekkende maatregel niet is geïndiceerd en ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. De minister heeft bij deze beoordeling naast de verklaringen en het gedrag van eiser en de niet bestreden gronden, onder meer, terecht betrokken dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Het risico bij het opleggen van een meldplicht in plaats van een inbewaringstelling is dusdanig groot dat een lichter middel niet opweegt tegen de kans dat eiser op andere gedachten komt en zich weer aan het toezicht onttrekt. Wat door eiser in dit kader is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk ook verklaard niet terug te willen, maar te moeten voor zijn moeder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ook overigens is niet gebleken dat (het voortduren van) de maatregel van bewaring onrechtmatig is. [2]
Over de beroepen
7. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring) ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ECLI:EU:C:2022:858.