ECLI:NL:RBDHA:2024:23101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/09/668688 / HA RK 24-407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopig getuigenverhoor in een geschil over een samenwerkingsovereenkomst en vastgoedtransacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 een beschikking gewezen in het kader van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekers, VDH Participatiemij B.V. en haar bestuurder, hebben verzocht om bewijs te verzamelen tegen de verweerders, RR Real Estate Restructuring B.V. en haar indirecte aandeelhouders, naar aanleiding van een vermeende schending van een samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst, gesloten op 1 oktober 2017, betrof de realisatie van vastgoedprojecten aan twee adressen. Verzoekers stellen dat de panden zonder hun medeweten zijn verkocht aan CUI, wat in strijd zou zijn met de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende belang is bij het verzoek en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De rechtbank heeft besloten om het verzoek toe te wijzen, met de beperking dat de onderwerpen van het verhoor zich moeten richten op de samenwerkingsovereenkomst en de verkoop van de panden. De rechtbank heeft ook het aantal te horen getuigen beperkt tot vijf, waarbij de verzoekers zelf mogen kiezen welke getuigen zij willen oproepen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. H.J. Vetter.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/668688 / HA RK 24-407
Beschikking van 19 december 2024
in de zaak van

1.[verzoeker] , te [woonplaats 1] ,

2.
VDH PARTICIPATIEMIJ B.V., te Nijmegen,
verzoekers,
advocaat mr. A. al Mansouri te Nijmegen,
tegen

1.[verweerder 1] , te [woonplaats 2] ,

2.
[verweerder 2], te [woonplaats 3] ,
3.
RR REAL ESTATE RESTRUCTURING B.V., te Hillegom,
verweerders,
advocaat mr. D. Sjouke te Amsterdam.
Verzoekers worden hierna (ieder voor zich) aangeduid als [verzoeker] en VDH en gezamenlijk als VDH c.s. Verweerders worden hierna (ieder voor zich) [verweerder 1] , [verweerder 2] en RR Real Estate genoemd en gezamenlijk [verweerder 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 28 juni 2024 ontvangen verzoekschrift, met producties 1 tot en met 12;
  • de brief van [verweerder 1] c.s. d.d. 10 juli 2024;
  • het op 24 oktober 2024 ontvangen verweerschrift, met productie 1 tot en met 4.
1.2.
Op 31 oktober 2024 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. Daarbij waren aanwezig:
  • [verzoeker] , samen met mr. M. Jacobs (kantoorgenoot van mr. Al Mansouri) en mr. Al Mansouri voornoemd;
  • [verweerder 1] en [verweerder 2] , samen met mr. Sjouke voornoemd.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Aan het eind van de mondelinge behandeling is meegedeeld dat op 19 december 2024 beschikking zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is de enig bestuurder en aandeelhouder van VDH.
2.2.
[verweerder 1] is enig indirect aandeelhouder en indirect bestuurder van RR Real Estate.
2.3.
Op 1 oktober 2017 hebben [verzoeker] , [verweerder 1] en [verweerder 2] een samenwerkingsovereenkomst met elkaar gesloten. Het doel van deze samenwerking is het realiseren van vastgoedprojecten aan de adressen [adres 1] en [adres 2] te [plaats] . In dat kader is de besloten vennootschap RBR Real Estate III – [adres 2] B.V. (hierna: RBR III) opgericht. VDH houdt 1/3e van de aandelen in RBR III, RR Real Estate de overige 2/3e. De bestuurder van RBR III is RR Real Estate. [verweerder 2] en [verweerder 1] hebben onderling afspraken gemaakt over de verdeling van de werkzaamheden en recht op aandelen onderling.
2.4.
In de samenwerkingsovereenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
j. de bestuurder van de “SPV” zal RR Real Estate Restructuring BV zijn, vertegenwoordigt door haar bestuurder [verweerder 1][rechtbank: bedoeld wordt [verweerder 1] ]
; alle verplichtingen hebben de voorafgaande instemming nodig van [verzoeker][rechtbank: bedoeld wordt [verzoeker] ]
, [verweerder 2][rechtbank: bedoeld wordt [verweerder 2] ]
en [verweerder 1] ; voor het aangaan van verplichtingen binnen het vooraf door [verzoeker] , [verweerder 2] en [verweerder 1] goedgekeurde of vastgestelde budget zal een volmacht worden verstrekt;
[…]
n. Partijen hebben afgesproken om het project “SB32” langdurig, doch minimaal 5 jaar na oplevering/ingebruikname, als belegging aan te houden. Bij een BAR van 6% zal verkoop eerder plaatsvinden;
2.5.
In 2022 waren de vastgoedprojecten [adres 1] en [adres 2] te [plaats] nog onbewoonbare panden. De panden waren nog niet opgeleverd of in gebruik genomen.
2.6.
Bij akte van 3 maart 2022 heeft RBR III het pand aan [adres 1] te [plaats] verkocht voor een bedrag van € 285.000,- aan de besloten vennootschap CUI [adres 2] B.V. (hierna: CUI).
2.7.
Op 4 maart 2022 is de eigendom van het pand aan [adres 2] door RBR III aan CUI overgedragen voor een koopsom van € 700.000,-.
2.8.
VDH c.s. hebben de panden aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats] laten taxeren. Bij taxatierapporten van 14 december 2022 is het pand aan [adres 1] getaxeerd op een marktwaarde van € 550.000,- en is het pand aan de [adres 2] getaxeerd op een marktwaarde van € 1.120.000,-.
2.9.
Op 25 mei 2023 heeft CUI het pand aan [adres 1] te [plaats] verkocht voor een bedrag van € 500.000,- aan de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ).

3.Het verzoek

3.1.
VDH c.s. verzoeken dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal gelasten. VDH c.s. willen namelijk bewijs verzamelen dat [verweerder 1] c.s. in strijd met de samenwerkingsovereenkomst hebben gehandeld. De vastgoedprojecten [adres 1] en [adres 2] zijn namelijk zonder VDH daarin te kennen door RBR III verkocht aan CUI. Ten eerste is het een schending van de samenwerkingsovereenkomst dat VDH niet betrokken is bij deze transactie. Ten tweede blijkt dat de koper CUI, net als opvolgend koper [bedrijf] , gelieerd zijn aan [verweerder 1] , wat de transactie verdacht maakt, ook omdat de koopprijs ver onder de marktwaarde volgens de taxatierapporten die VDH c.s. hebben laten opstellen. VDH c.s. zijn benadeeld door deze gang van zaken en willen daarom een vordering instellen tegen [verweerder 1] c.s.. Zij verzoeken dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor gelast zodat zij hun proceskansen beter kunnen inschatten. VDH c.s. willen zes getuigen horen: [verweerder 1] , [verweerder 2] , de heer [naam 1] (indirect bestuurder van CUI), de heer [naam 2] (hypotheekhouder van de panden) en de heren [naam 3] en [naam 4] (bestuurders van [bedrijf] ).
3.2.
[verweerder 1] c.s. voeren verweer tegen toewijzing van het verzoek. Daartoe stellen zij dat VDH c.s. onvoldoende belang hebben bij een voorlopig getuigenverhoor, dan wel dat zij misbruik maken van bevoegdheid.
VDH c.s. hebben in de eerste plaats geen belang ten aanzien van [verweerder 2] en RR Real Estate, nu VDH c.s. stellen schade te hebben geleden door toedoen van [verweerder 1] en door eventueel tegenstrijdig belang dat [verweerder 1] zou hebben gehad. De grondslag om [verweerder 2] en RR Real Estate aan te spreken is onduidelijk. Daarbij komt dat de vorderingen tegen [verweerder 1] zijn gegrond op afgeleide schade, dan wel tegenstrijdig belang. Deze vorderingen zijn dusdanig vaag en kansloos dat geen belang bestaan bij een voorlopig getuigenverhoor.
Tot slot maken VDH c.s. misbruik van bevoegdheid, het is namelijk onduidelijk waar het verhoor op moet zien. Voor opsporing van onbekende feiten is een voorlopig getuigenverhoor niet bedoeld en wat de heren [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] kunnen verklaren over eventuele tegenstrijdige belangen of afgeleide schade is onduidelijk.

4.De beoordeling

Maatstaf voorlopig getuigenverhoor

4.1.
Een voorlopig getuigenverhoor heeft als doel om de verzoeker ervan in staat te stellen duidelijkheid te verkrijgen over bepaalde feiten waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben en om zijn proceskansen beter te kunnen inschatten.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen in de gevallen waarin volgens de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die met het verhoor bewezen kunnen worden tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van vaste jurisprudentie zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alleen worden afgewezen als: (1) de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het gebruiken van dit middel misbruik wordt gemaakt, (2) het verzoek in strijd is met de goede procesorde, of (3) het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar. Ook geldt bij een verzoek als dit de regel uit artikel 3:303 BW dat (4) zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt. Als geen van deze situaties zich voordoet en het verzoek verder aan alle eisen voldoet, dan wordt het verzoek toegewezen.
Beoordeling van het verzoek
4.3.
Voor wat betreft de (rechts)personen tegen wie het verzoek is gericht overweegt de rechtbank als volgt. Er is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen [verzoeker] , [verweerder 1] en [verweerder 2] . De stelling van VDH c.s. is dat bepalingen uit deze overeenkomst zijn geschonden, waarbij RR Real Estate als bestuurder van RBR III de wanpresterende rechtshandeling van koop en levering heeft uitgevoerd. Omdat niet is uit te sluiten dat elk van verweerders betrokkenheid heeft gehad bij deze gang van zaken acht de rechtbank het navolgbaar dat het verzoek tegen zowel [verweerder 1] , [verweerder 2] als RR Real Estate is gericht.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat VDH c.s. voldoende belang hebben bij een voorlopig getuigenverhoor en dat zij geen misbruik maken van hun bevoegdheid. Daartoe is het volgende redengevend.
4.5.
VDH c.s. stellen dat zij schade hebben geleden als gevolg van de door [verweerder 1] c.s. gepleegde wanprestatie. Twee panden van RBR III zijn verkocht en VDH c.s. stellen hier ten onrechte niet bij te zijn betrokken en te zijn benadeeld omdat deze panden voor een lagere waarde zijn verkocht dan de marktwaarde die volgt uit de in opdracht van VDH c.s. opgestelde taxatie. [verweerder 1] c.s. stellen op hun beurt dat VDH c.s. niet zijn benadeeld door de verkoop, in tegendeel. De panden waren in slechte staat en VDH c.s. lieten na om hun deel van de samenwerkingsovereenkomst na te komen en de panden op te knappen. Als gevolg daarvan liepen de financieringskosten almaar op zonder enig zicht te hebben op een verbetering van de situatie. Door de panden te verkopen hebben [verweerder 1] c.s. verdere verliezen weten te beperken, aldus [verweerder 1] c.s.
4.6.
Hoewel [verweerder 1] c.s. betwisten dat VDH c.s. schade hebben geleden overweegt de rechtbank dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat uit de getuigenverhoren feiten en omstandigheden naar voren kunnen komen waarmee VDH c.s. een eventuele vordering in voldoende mate zullen kunnen onderbouwen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek niet kan worden afgewezen vanwege een gebrek aan belang omdat de vordering van VDH c.s. evident kansloos zou zijn, in lijn met het oordeel van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:579). De vraag of er schade is geleden en van welke aard deze schade is hoeft niet in deze verzoekschriftprocedure te worden getoetst.
4.7.
Voor wat betreft het verweer van [verweerder 1] c.s. dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid overweegt de rechtbank als volgt. De kern van het verzoek is voor de rechtbank duidelijk: de verkoop van de panden zonder de betrokkenheid van VDH c.s. Wat er buiten dit onderwerp om zou moeten worden onderzocht of wat de heren [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] hierover kunnen verklaren is minder duidelijk. Naar oordeel van de rechtbank is dit reden om het verhoor te beperken tot onderwerpen die gerelateerd zijn aan de samenwerkingsovereenkomst. Met inachtneming van deze beperking, die hierna verder wordt uitgewerkt, is geen sprake van misbruik van bevoegdheid door VDH c.s.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat er ook geen sprake van een van de andere afwijzingsgronden zoals genoemd onder 4.2. Het verzoek van VDH c.s. tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal daarom worden toegewezen, met inachtneming van het volgende.
Het voorlopig getuigenverhoor
4.9.
De rechtbank zal een voorlopig getuigenverhoor bepalen. De onderwerpen die daarbij aan bod zullen komen worden beperkt tot het volgende:
  • de toestemming van VDH voor de verkoop van de panden door RBR III, of en hoe deze is gevraagd of verkregen,
  • de taxatie die RBR III met het oog op de verkoop heeft laten uitvoeren,
  • of en zo ja welke band er is tussen [verweerder 1] en CUI en [bedrijf] .
4.10.
VDH c.s. heeft zes getuigen opgegeven om te horen. Aangezien de praktijk uitwijst dat met het horen van meer dan vijf getuigen doorgaans geen redelijk doel wordt gediend, zal de rechtbank het aantal getuigen in eerste instantie beperken tot vijf. VDH c.s. mogen zelf kiezen welke vijf getuigen dit zullen zijn. Indien VDH c.s. na deze vijf getuigen meer getuigen wensen te horen, kunnen zij een onderbouwd verzoek daartoe indienen bij de rechter voor wie de verhoren zullen worden gehouden.
4.11.
De ervaring leert dat voor het horen van de eerste getuige veelal minimaal een uur moet worden uitgetrokken en voor de overige getuigen ongeveer drie kwartier. De rechtbank verzoekt de advocaat van VHD c.s. hier met het oproepen van de getuigen rekening mee te houden en een oproepingsschema tijdig voor het verhoor aan de griffier toe te zenden.
4.12.
Aan partijen zal worden verzocht hun verhinderdata toe te zenden aan de rechtbank. Aan de hand van deze verhinderdata zal de rechtbank een datum bepalen voor het verhoor en een rechter-commissaris aanzoeken die het verhoor zal leiden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor met inachtneming van wat onder 4.9 tot en met 4.11 is overwogen;
5.2.
bepaalt dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie te Den Haag aan de Prins Clauslaan 60 op een nader te bepalen datum en tijdstip ten overstaan van een nader te bepalen rechter als rechter-commissaris;
5.3.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na heden hun verhinderdata over de komende vier maanden dienen op te geven aan de rechtbank;
5.4.
bepaalt dat VDH c.s. uiterlijk twee weken na deze beschikking een afschrift van deze beschikking bij aangetekende brief of bij exploot aan [verweerder 1] c.s. moeten doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 2184