ECLI:NL:RBDHA:2024:2310
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, wat eiser betwist. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, zodat hij gedurende de behandeling van de Dublinprocedure in Nederland kan verblijven.
De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat de begeleide overdracht naar Duitsland disproportioneel is en dat hij de vrijheid moet hebben om zelfstandig naar Duitsland te reizen. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris bij de samenwerking met de Duitse autoriteiten afhankelijk is van hun werkwijze en dat er geen verplichting bestaat om eiser de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de mogelijkheid heeft onthouden om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de overdracht.
De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.