ECLI:NL:RBDHA:2024:2310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3539 en NL24.3540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, wat eiser betwist. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, zodat hij gedurende de behandeling van de Dublinprocedure in Nederland kan verblijven.

De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat de begeleide overdracht naar Duitsland disproportioneel is en dat hij de vrijheid moet hebben om zelfstandig naar Duitsland te reizen. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris bij de samenwerking met de Duitse autoriteiten afhankelijk is van hun werkwijze en dat er geen verplichting bestaat om eiser de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de mogelijkheid heeft onthouden om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de overdracht.

De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3539 en NL24.3540
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. F. Lavell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 2001. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser meent dat verweerder er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat eiser de vrijheid moet hebben om zelfstandig naar Duitsland te reizen en om zich daar te melden bij de autoriteiten. Er zijn momenteel geen omstandigheden die rechtvaardigen dat eiser zijn vrijheid wordt beperkt. Dit maakt dat de begeleide overdracht disproportioneel is. Verweerder heeft ten onrechte volstaan met de overweging dat hij kan klagen bij de Duitse autoriteiten. Verder wordt verzocht om eiser de mogelijkheid te geven om gedurende de behandeling van de Dublinprocedure in Nederland te verblijven en gebruik te mogen maken van de gebruikelijke voorzieningen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de begeleide overdracht disproportioneel is, wordt overwogen dat verweerder bij samenwerking met de Duitse autoriteiten afhankelijk is van hun werkwijze. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2017 [2] , waarin het volgende is overwogen.
Artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening bepaalt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat gebeurt op een van de drie wijzen die in dat artikel zijn genoemd. Uit de Uitvoeringsverordening volgt niet dat de wijzen van overdracht in een bepaalde rangorde tot elkaar staan. De staatssecretaris is aldus niet verplicht een vreemdeling altijd de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief. Deze verplichting kan evenmin worden afgeleid uit punt 24 van de considerans van de Dublinverordening. De Uitvoeringsverordening gaat uit van de samenwerking tussen de lidstaten met het oog op de overdracht. Nu de staatssecretaris bij de samenwerking met de Duitse autoriteiten afhankelijk is van hun werkwijze, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris naar aanleiding van de mededeling van de Duitse autoriteiten de vreemdeling terecht de mogelijkheid heeft onthouden zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn overdracht. De staatssecretaris betoogt voorts terecht dat het besluit geen gedwongen overdracht inhoudt, maar een gecontroleerd vertrek als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsverordening.
Verweerder heeft eiser daarom terecht de mogelijkheid onthouden zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn overdracht. Indien eiser meent dat deze werkwijze van de Duitse autoriteiten een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn vrijheid is, ligt het op zijn weg om bij de Duitse autoriteiten of eventueel bij het EHRM [3] hierover te klagen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.