ECLI:NL:RBDHA:2024:2307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
23/5578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag Nederlands paspoort wegens nietige erkenning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen, omdat niet vaststond of eiser in bezit was van het Nederlanderschap. Eiser, geboren in Suriname, was erkend door een Nederlander die ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw. De rechtbank oordeelt dat de erkenning nietig is op basis van het Surinaamse recht, dat een erkenning door een gehuwde man onder bepaalde omstandigheden nietig verklaart. De rechtbank stelt vast dat de erkenning van eiser door zijn vader niet kan leiden tot het verkrijgen van het Nederlanderschap, omdat de erkenning niet voldoet aan de vereisten van het Nederlandse recht op het moment van de erkenning. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de aanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat niet is komen vast te staan of eiser het Nederlanderschap bezit. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] ( [land] ), eiser

(gemachtigde: mr. M.D. Winter),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 mei 2023 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij die beslissing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam 2] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] (Suriname) als kind van [moeder] (de moeder). Op 17 april 2001 is hij bij de burgerlijke stand in [geboorteplaats] erkend door [naam 2] (de heer [naam 2] ). De heer [naam 2] trad op [datum 1] 1989 in [plaatsnaam] (Brazilië) in het huwelijk met [naam 3] (mevrouw [naam 3] ). Dit huwelijk is op 13 februari 2003 door echtscheiding ontbonden. De heer [naam 2] en de moeder traden op [datum 2] 2021 in [plaatsnaam] in het huwelijk.
2.1.
Op 23 maart 2023 heeft eiser bij het Nederlands consulaat-generaal in São Paolo een Nederlands paspoort aangevraagd.
2.2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat sprake is van een nietige erkenning waaraan eiser niet het Nederlanderschap kan ontlenen. Hij is erkend door een Nederlander die ten tijde van de erkenning was gehuwd met een andere vrouw dan zijn moeder. Op grond van het Surinaamse recht is een erkenning onder andere nietig wanneer deze is gedaan door een gehuwde man, wiens huwelijk meer dan 306 dagen voor de geboortedag van het kind is voltrokken of wanneer tussen de man en de moeder een huwelijksbeletsel bestaat vanwege bloedverwantschap, zwangerschap of verwantschap door adoptie. [1] Uit het Braziliaanse recht volgt dat een gehuwde man het kind van een andere vrouw kan erkennen. [2] Of de in het Braziliaanse of Surinaamse recht ontstane familierechtelijke betrekking tussen eiser en de heer [naam 2] in Nederland kan worden erkend, dient te worden bepaald aan de hand van de bepalingen van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens artikel 10:101, tweede lid en onder a, van het BW doet zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10:100, eerste lid en onder c, van het BW met betrekking tot erkenning in elk geval voor indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen. Ingevolge artikel 1:204, eerste lid, aanhef en onder e, van het BW, zoals dat luidde tot 1 april 2014, was een erkenning gedaan door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwde man nietig, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op een lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijk betrekking bestond. Het feit dat per 1 april 2014 het BW is gewijzigd, waardoor erkenning door een gehuwde man wel is toegestaan, maakt dit niet anders. De wetswijziging voorziet niet in overgangsrecht en in het nationaliteitsrecht geldt dat wordt uitgegaan van het recht dat van toepassing is wanneer een rechtsfeit zich voordoet. Het moment van de erkenning bepaalt dus welk recht van toepassing is op de afstamming en de eventuele verkrijging van het Nederlanderschap.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat geen sprake is van een nietige erkenning. Op grond van artikel 1:204 van het BW is niet op voorhand sprake van een nietige erkenning. De in dit artikel genoemde gronden om aan te nemen dat sprake is van een nietige erkenning, zijn op onderhavige situatie niet van toepassing.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Artikel 4, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) luidde tot 1 april 2003 als volgt: “Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend”.
4.1.
Ingevolge artikel 1:204, eerste lid en onder e, van het BW - zoals dat luidde tot 1 april 2014 - is de erkenning nietig, indien zij is gedaan door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwd man, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
4.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het huwelijk van de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] pas op 13 februari 2003 formeel door echtscheiding is ontbonden door de Braziliaanse rechtbank.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat het BW per 1 april 2014 is gewijzigd, waardoor erkenning door een gehuwde man wel is toegestaan, niet maakt dat eiser aan de erkenning het Nederlanderschap kan ontlenen. Het stelsel van de RWN staat in de weg aan het met terugwerkende kracht tot het tijdstip van de erkenning verkrijgen van het Nederlanderschap door eiser. Artikel 2, eerste lid, van de RWN bevat het uitgangspunt dat de verkrijging van het Nederlanderschap geen terugwerkende kracht heeft. In het licht van de zekerheid die dient te bestaan omtrent het mogelijke Nederlanderschap van een kind op grond van zijn afstamming kan niet worden aanvaard dat een familierechtelijke betrekking die op het moment dat deze ontstond niet kon worden erkend wegens onverenigbaarheid met de (Nederlandse) openbare orde op een later moment alsnog wordt erkend en leidt tot het verkrijgen van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. [3]
4.4.
Ten tijde van het bestreden besluit was niet door een rechtbank vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de vader en moeder van eiser een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op een lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijk betrekking bestond, zodat eiser niet op deze grond alsnog het Nederlanderschap had verkregen. Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat hij niet bevoegd is om vast te stellen dat de erkenning is bekrachtigd of om bezit van staat vast te stellen. Eiser dient zich hiervoor tot de civiele rechter te wenden.
4.5.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort aan eiser niet in behandeling heeft genomen, omdat niet is komen vast te staan of eiser in bezit is van het Nederlanderschap.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 336, van het Surinaamse Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1.611, van het Braziliaans Burgerlijk Wetboek.
3.Zie de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942.