ECLI:NL:RBDHA:2024:23035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL23.17420 en NL23.17421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wegens achterhouden van informatie over wijziging in arbeidssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar partner, maar deze vergunning werd met terugwerkende kracht ingetrokken omdat zij niet had gemeld dat haar partner zijn baan had opgezegd en als zelfstandige was gaan werken. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat eiseres informatie had achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag had geleid. Eiseres had eerder al een verblijfsvergunning gehad die was ingetrokken om vergelijkbare redenen, wat haar bewustzijn van de meldplicht versterkte. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig was en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting van eiseres te verbieden totdat op het beroep was beslist. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het tijdig melden van wijzigingen in de persoonlijke situatie aan de autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17420 (beroep) en NL23.17421 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster, hierna: eiseres

(gemachtigde: mr. T. Özyakup),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1.1
Met het primaire besluit van 21 september 2022 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres voor verblijf bij [referent] (referent) ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 31 augustus 2021. Met het bestreden besluit van 12 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de intrekking gebleven.
1.2
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden tot dat op het beroep is beslist.
1.3
De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft de zaken op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Achtergrond
2. Eiseres is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [de persoon] , geldig van 10 mei 2017 tot 10 mei 2022. Bij beschikking van 3 oktober 2019 is deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht vanaf 10 mei 2017, in zijn geheel ingetrokken. Deze verblijfsvergunning is ingetrokken omdat referent gedurende de aanvraagprocedure van de vergunning uit dienst is getreden terwijl verweerder daar niet over is geïnformeerd. Deze intrekking staat in rechte vast nadat het beroep daartegen ongegrond is verklaard. [1]
Besluitvorming
3.1
Op 31 augustus 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar huidige partner [referent] . Bij brief van 26 november 2021 is aan eiseres bericht dat verweerder van plan is om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ aan haar te verstrekken. Op 4 januari 2022 is aan eiseres het verblijfsdocument uitgereikt. Deze verblijfsvergunning had een geldigheidsduur van 31 augustus 2021 tot 31 augustus 2026.
3.2
Bij beschikking van 21 september 2022 is de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht vanaf 31 augustus 2021, in zijn geheel ingetrokken en is aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken omdat referent en eiseres ten tijde van de behandeling van de aanvraag en bij uitreiking van het verblijfdocument op 4 januari 2022 niet hebben gemeld dat sprake is van een gewijzigde arbeidssituatie van referent. Referent heeft namelijk zijn werkzaamheden voor [bedrijf] in november 2021 beëindigd en is inmiddels werkzaam als zelfstandig ondernemer, terwijl verweerder daar niet over is geïnformeerd. Het daartegen gerichte bezwaar is met het bestreden besluit van 12 juni 2023 ongegrond verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
4.2
Het beroep is ongegrond. Verweerder mocht de verblijfsvergunning van eiseres intrekken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achterhouden gegevens
5.1.1
De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van een verblijfsvergunning een belastend besluit is, waarbij het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Verweerder moet in het voorliggende geval aannemelijk maken dat sprake is van het achterhouden van gegevens die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zou hebben geleid. Volgens artikel 19 en artikel 18, eerste lid, van de Vw 2000 [2] kan een verblijfsvergunning namelijk worden ingetrokken als er onjuiste gegevens zijn verstrekt, dan wel gegevens zijn achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zou hebben geleid.
5.1.2
Uit het dossier van eiseres is gebleken dat referent op 1 september 2021 een arbeidsovereenkomst is aangegaan met [bedrijf] . Volgens Suwinet is dit dienstverband beëindigd in november 2021. Uit het dossier blijkt niet dat eiseres heeft gemeld dat haar echtgenoot het dienstverband met [bedrijf] had beëindigd.
Bij brief van 26 november 2021 is aan eiseres bericht dat de gevraagde vergunning aan haar zal worden verleend. Uit het dossier blijkt dat eiseres op 2 december 2021 telefonisch contact heeft gehad met verweerder waarbij is verteld dat eiseres het document op kan halen bij het loket te Amsterdam. Van dit gesprek is een notitie gemaakt. Op 4 januari 2022 is het verblijfsdocument aan eiseres uitgereikt.
5.1.3
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat uit het dossier blijkt dat referent het dienstverband heeft opgezegd ten tijde van de behandeling van de aanvraag van eiseres en dat eiseres hiervan ten onrechte geen melding heeft gemaakt. Niet ten tijde van de behandeling, niet na de brief van 26 november 2021, niet tijdens het telefonisch contact dat eiseres had op 2 december 2021 en evenmin toen eiseres het verblijfsdocument uitgereikt kreeg op 4 januari 2022.
5.1.4
De stelling van eiseres dat het in dit geval gaat om een wijziging in de inkomenssituatie ná de aanvraagprocedure en niet tijdens en dat blijkens de website van verweerder er enkel een informatieplicht tijdens de procedure geldt als er nog geen besluit is genomen, volgt de rechtbank niet. De brief van 26 november 2021 is slechts een kennisgeving van een voornemen tot inwilliging en pas door de uitreiking op 4 januari 2022 van het verblijfsdocument is sprake van daadwerkelijke vergunningverlening en beëindiging van de aanvraagfase. Uit de kennisgeving volgt ook dat pas bezwaar kan worden gemaakt na uitreiking van het verblijfsdocument.
5.1.5
Verder overweegt de rechtbank dat uit het door eiseres ingevulde en ondertekende aanvraagformulier volgt dat zij wijzigingen in haar situatie die gevolgen hebben voor het verblijfsrecht, direct door moet geven aan verweerder. Dit volgt ook uit de informatie die beschikbaar is op de website van verweerder.
5.1.6
Bovendien is gebleken dat een eerdere verblijfsvergunning van eiseres ook is ingetrokken vanwege het achterhouden van gegevens. Ook gelet daarop had eiseres moeten weten dat een wijziging in de inkomenssituatie van referent gemeld moest worden bij verweerder. De stelling dat de eerdere intrekking van eiseres niet betrokken mag worden wordt door de rechtbank dan ook niet gevolgd. Uit de vorige intrekking volgt dat eiseres weet dat ze alle relevante wijzigingen moet doorgeven en dat eiseres weet dat dit een relevante wijziging is.
Wijziging geen negatief effect
5.2.1
Het standpunt van eiseres dat de wijziging in het inkomen van referent geen negatief effect heeft aangezien referent als zelfstandig ondernemer meer zal verdienen, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Het is namelijk niet aan eiseres en referent om zelf in te schatten of een wijziging positief of negatief is en naar aanleiding daarvan pas verweerder te informeren.
5.2.2
Eiseres heeft in dit kader verder aangevoerd dat eiseres in de zienswijze heeft onderbouwd dat ook het nieuwe inkomen van referent voldoende is om het referentschap te kunnen voortzetten en dat de wijziging gelet daarop niet tot afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid. Ook deze stelling wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiseres heeft geen stukken overgelegd die dit standpunt onderbouwen. Referent is van arbeid in loondienst overgestapt naar het voeren van een eenmanszaak als zelfstandig ondernemer. Een zelfstandig ondernemer moet in het kader van de inkomenseis aannemelijk maken dat de inkomsten zelfstandig, duurzaam en voldoende zijn. Als eiseres en referent de wijziging op tijd zouden hebben doorgegeven dan had eiser op in december 2021 over zelfstandig, duurzaam en voldoende inkomen moeten beschikken. Daarvan is niet gebleken.
5.3
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichting om melding te maken van de wijziging in haar situatie. Eiseres heeft informatie achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag had geleid als dit bekend zou zijn geweest.
Besluit 1/80
5.4
Eiseres heeft aangevoerd dat de intrekking in strijd is met het Besluit 1/80 [3] . De gronden van eiseres in dit kader zijn gebaseerd op de assumptie dat de vergunning niet ingetrokken mocht worden omdat geen gegevens zijn achtergehouden. Nu de rechtbank onder 5.3 tot de conclusie is gekomen dat de vergunning wel ingetrokken mocht worden omdat relevante gegevens zijn achtergehouden, komt de rechtbank niet toe aan de gronden die zien op Besluit 1/80.
Artikel 8 van het EVRM
5.5.1
Volgens eiseres is de in het bestreden besluit gemaakte artikel 8 van het EVRM belangenafweging te summier omdat niet alle gestelde belangen zijn betrokken, de belangenafweging ziet alleen op privéleven en niet ook op familieleven en er zijn volgens eiseres geen mogelijkheden om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
5.5.2
De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet slaagt. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat in de besluitvorming zowel een belangenafweging is gemaakt in het kader van het familieleven als in het kader van het privéleven. Zo gaat verweerder in het bestreden besluit op pagina 4 in op het familieleven en op pagina 6 wordt ingegaan op het privéleven. Verweerder heeft verder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres haar familieleven met referent niet in Turkije kan uitoefenen. Alle door eiseres naar voren gebrachte belangen zijn in het bestreden besluit betrokken. Dat eiseres zich niet kan vinden in de uitkomst van de belangenafweging maakt dit niet anders. Verder kunnen de eerst in beroep naar voren gebrachte consequenties van het bestreden besluit voor een eventuele volgende verblijfsaanvraag niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Immers, bij elke reguliere verblijfsaanvraag is verweerder gehouden te toetsen aan het mvv-vereiste en het inburgeringsvereiste, dus ook bij eiseres en het is in voorkomende gevallen aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij hieraan voldoet dan wel in aanmerking komt voor vrijstelling hiervan.
Hoorplicht
5.6
De stelling ten slotte van eiseres dat de hoorplicht is geschonden volgt de rechtbank niet. Uit de stukken volgt dat eiseres op 21 april 2023 akkoord is gegaan met schriftelijk horen. Bij brief van 2 mei 2023 heeft verweerder eiseres schriftelijke vragen gesteld. Op 15 en 17 mei 2023 heeft eiseres hierop gereageerd. Dat de gemachtigde van eiseres nu stelt dat zij niet heeft ingestemd met schriftelijk horen volgt de rechtbank niet, nu dit niet uit het dossier blijkt. Zo heeft de gemachtigde in reactie op het bericht van verweerder niet gezegd dat zij nog steeds wenste te worden gehoord tijdens een hoorzitting. De gemachtigde heeft enkel gezegd dat zij nog steeds bereid is om haar gronden mondeling toe te lichten. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres niet akkoord ging met het schriftelijk horen en een fysieke hoorzitting wenste.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Omdat met deze uitspraak op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder NL23.17420,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder NL23.17421,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 25 mei 2021, AWB 20/3119.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije