ECLI:NL:RBDHA:2024:23034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL23.18868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op basis van inburgeringsvereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen beoordeeld. Eiser, geboren in 1985 en van Marokkaanse nationaliteit, had op 22 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. De rechtbank heeft op 21 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de verblijfsvergunning. Hoewel eiser in beroep een kopie van zijn inburgeringsdiploma overlegt, waaruit blijkt dat hij op 11 september 2023 het inburgeringsexamen heeft behaald, stelt de rechtbank dat deze informatie niet relevant is voor de beoordeling, aangezien het examen na de datum van het bestreden besluit is behaald. De rechtbank benadrukt dat het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste een zelfstandige afwijzingsgrond is en dat de beroepsgronden van eiser met betrekking tot het middelenvereiste niet meer aan de orde komen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18868
v-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Kahraman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een EU [1] -verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
1.2
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 2 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1985 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 3 april 2020 een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn minderjarig Nederlands kind dat op [geboortedatum 2] 2019 is geboren. Bij kennisgeving van 29 september 2020 is vervolgens aan eiser medegedeeld dat hij een verblijfsdocument verkrijgt op EU-gronden als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind, het zogenoemde Chavez-verblijfsrecht. Dit verblijfsrecht is ontstaan bij de geboorte van het kind op [geboortedatum 2] 2019. Eiser heeft nog steeds verblijfsrecht in Nederland op deze grond. Op 22 februari 2023 heeft eiser een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingediend.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 1 juni 2023 ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Zo voldoet eiser niet aan het inburgeringsvereiste, nu hij het inburgeringsexamen niet heeft gehaald en hij niet heeft aangetoond dat hij onder een vrijstellingsgrond voor het inburgeringsvereiste valt. Daarnaast voldoet eiser niet aan het middelenvereiste.
Beroepsgronden
5. In beroep overlegt eiser een kopie van zijn inburgeringsdiploma waaruit blijkt dat eiser op 11 september 2023 het inburgeringsexamen heeft behaald. Ook overlegt eiser in beroep screenshots van het persoonlijke portaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waaruit blijkt dat eiser het examenonderdeel ‘Kennis Nederlandse maatschappij’ heeft behaald. Eiser is vrijgesteld van de overige onderdelen, te weten: Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken. Eiser voldoet hiermee aan het inburgeringsvereiste. Verder overlegt eiser in beroep een inkomensverklaring van de Belastingdienst over het jaar 2022. Hieruit blijkt dat eiser in het jaar 2022 een jaarinkomen van € 20.982,- heeft gehad. Hiermee voldoet eiser aan het middelenvereiste.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.1
Om in aanmerking te kunnen komen voor een EU-verblijfsvergunning voor
langdurige ingezetenen moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze
zijn vastgelegd in artikel 45b van de Vw [2] 2000. Het behalen van het inburgeringsexamen is een voorwaarde onder artikel 45b, lid 2, sub g, van de Vw 2000.
6.1.2
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de door eiser in beroep overgelegde stukken geen verandering brengen in de omstandigheid dat ten tijde van het bestreden besluit niet aan de inburgeringseis is voldaan. Alhoewel in beroep is gebleken dat eiser het inburgeringsexamen op 11 september 2023 heeft behaald, moet dit buiten beschouwing gelaten worden. Het behalen van het examen heeft zich immers voorgedaan ná bekendmaking van het bestreden besluit van 1 juni 2023. Het betrekken van voornoemde omstandigheid bij de beoordeling zou derhalve in strijd zijn met de ex tunc-toetsing. Nu het niet voldoen aan de inburgeringseis een zelfstandige afwijzingsgrond is, zal de rechtbank niet ingaan op de gronden die zijn gericht op het middelenvereiste.
6.2
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europese Unie
2.Vreemdelingenwet