In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en de zoon te zijn van de voormalige minister van Justitie van Gambia, heeft op 28 augustus 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 22 oktober 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 19 november 2024. Eiser heeft eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Eiser heeft documenten ingediend ter onderbouwing van zijn claim, waaronder een geboortecertificaat en een verklaring van de Gambiaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij de zoon is van de voormalige minister. De rechtbank wijst erop dat de ingediende documenten niet voldoende zijn om de gestelde problemen te onderbouwen. Eiser heeft geen nieuwe relevante elementen aangevoerd die zijn aanvraag zouden kunnen ondersteunen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.