In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 26 juni 2010 in Latakia, Syrië, met elkaar zijn gehuwd. De vrouw en de man, beiden van Nederlandse nationaliteit, hebben samen twee minderjarige kinderen. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om te bepalen dat zij de huurster van de echtelijke woning zou worden. De man verzocht om de echtscheiding uit te spreken, maar met de voorwaarde dat hij de huurder van de woning zou blijven. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 januari 2024 zijn beide partijen gehoord, waarbij gebruik is gemaakt van een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat een voorwaarde is voor echtscheiding. De rechtbank heeft ook het ouderschapsplan dat door de partijen is opgesteld, goedgekeurd en als bijlage aan de beschikking gehecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vrouw blijven wonen, en heeft daarom bepaald dat de vrouw de huurster van de echtelijke woning zal zijn. De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding zelf, die pas geldt na inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de man en de vrouw afgewezen.