ECLI:NL:RBDHA:2024:2296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
645526 en 654054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 22 februari 2024, wordt de echtscheiding tussen de vrouw en de man uitgesproken. De rechtbank oordeelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door beide partijen is bevestigd. De vrouw verzoekt om partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschap van goederen, terwijl de man zich verzet tegen bepaalde verzoeken van de vrouw. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw voor partneralimentatie af voor de periode tot de verkoop van de echtelijke woning, maar kent een bedrag van € 867,- bruto per maand toe vanaf het moment van verkoop. De rechtbank legt de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen vast, waarbij de woning en de inboedel aan de vrouw worden toegedeeld, en de man de verplichting heeft om de helft van de verkoopopbrengst van de auto en de bedrijfsauto aan de vrouw uit te keren. De rechtbank verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die pas ingaat na inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. Beide partijen dienen hun eigen proceskosten te dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaakgegevens: C/09/645526 FA RK 23-2464 (echtscheiding)
C/09/654054 FA RK 23-6856 (huwelijksvermogensrecht)
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 22 februari 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D.Z. Peters,
e n
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. dr. drs. P.H.J. Körver.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van vrouw met als bijlagen producties 1 tot en met 4, binnengekomen op 3 april 2023;
het exploot van betekening van 3 april 2023;
het aanvullend verzoekschrift van de vrouw van 4 augustus 2023;
het verweerschrift van de man, binnengekomen op 15 augustus 2023;
het verweerschrift tegen het aanvullend verzoekschrift van de man, binnengekomen op
12 september 2023;
het bericht van de man van 29 januari 2024 met als bijlagen producties 1 tot en met 4;
het aanvullend verzoekschrift van de vrouw van 29 januari 2024;
et verzoekschrift wijziging voorlopige voorzieningen van 29 januari 2024 met als bijlagen producties 1 tot en met 3.
1.2.
De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn op [datum] 1991 in [plaatsnaam] met elkaar gehuwd.
2.2.
Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en zijn ouders van de intussen meerderjarige kinderen:
[kind 1], geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats 1] , en
[kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2000 in [geboorteplaats 2] .
2.3.
De man en de vrouw hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.
Wat ligt voor?
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank (aanvullend) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
ingeval partijen erin slagen om in onderling overleg een convenant overeen te komen:
het tussen partijen overeengekomen convenant aan de beschikking te hechten en de afspraken die partijen hebben gemaakt ter zake de partneralimentatie en de vaststelling, waardering en verdeling van de gemeenschap van goederen integraal in het dictum van uw beschikking op te nemen, althans,
in het onverhoopte geval partijen niet slagen om in onderling overleg een convenant overeen te komen te bepalen dat:
de man aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 1.157,- (bruto) per maand ten titel van partneralimentatie, zulks steeds bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, zulks met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers;
de (ontbonden) gemeenschap van goederen vast te stellen/te waarderen en te
verdelen conform het verzoek van de vrouw zoals weergegeven in het aanvullend verzoekschrift, althans zoals de rechtbank passend en juist acht;
aanvullend:
I. de man te gelasten o.g.v. art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzage te geven aan de vrouw in de bankafschriften van zijn bankrekeningen en de en/of rekening, waaronder ook de 6 maanden vooraf gaande aan de indiening van het echtscheidingsverzoek en te bepalen dat de man aan de vrouw een dwangsom zal hebben te betalen (verbeurt) van € 1.000,- voor iedere keer of dag dat hij niet aan de beschikking zal voldoen, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt, althans een zodanige dwangsom vast te stellen met een zodanig maximum als de rechtbank juist acht;
II. de man te gelasten zijn medewerking te verlenen aan verkoop van de woning door een door de rechtbank aan te wijzen makelaar en zorg te dragen dat hij al datgene doet waardoor een spoedige verkoop en levering van de woning mogelijk is, zoals de woning op te ruimen voor het maken van foto's, de toegang te verschaffen aan de makelaar voor het maken van foto's, de woning verkoop klaar te maken conform de aanwijzingen van de makelaar, de woning in goede staat te tonen aan potentiële kopers, bezichtigingen te faciliteren etc.,
en daarbij te bepalen dat de man aan de vrouw een dwangsom zal hebben te betalen (verbeurt) van € 1.000,- voor iedere keer of dag dat hij niet aan de beschikking zal voldoen, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt, althans een zodanige dwangsom vast te stellen met een zodanig maximum als de rechtbank juist acht;
III. te bepalen dat indien de man niet meewerkt aan de levering van de woning na verkoop, de beschikking in de plaats treedt van de vereiste medewerking (rechtshandelingen) van de man aan de levering van de woning en grond, zodanig dat de vrouw zonder medewerking van de man de volledige eigendom van de woning en grond bij de notaris kan leveren aan de koper(s) zulks op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW inhoudende dat uw beschikking in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en de medewerking daaraan;
IV. te bepalen dat de man een gebruiksvergoeding zal hebben te betalen voor het exclusieve gebruik van de woning gelijk aan de lasten die betrekking hebben op de woning (waaronder de hypotheeklasten), waardoor partijen per saldo ieder recht hebben op de netto overwaarde van de woning bij verkoop, althans te bepalen zoals de rechtbank passend en juist acht.
de kosten van de procedure tussen partijen te compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
2.5.
De man verzoekt de rechtbank (aanvullend) het verzochte onder 2.4. onder c) en d) af te wijzen. Hij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) de ontbonden gemeenschap te verdelen zoals weergegeven in zijn aanvullende verweerschrift onder de punten 3 tot en met 13.
2.6.
Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

3.De beoordeling

echtscheiding
3.1.
De rechtbank zal op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het ernaar uitziet dat hierin geen verbetering komt. De vrouw en de man hebben beiden aangegeven dat dit zo is.
partneralimentatie
conclusie
3.2.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af voor zover dat ziet op het tijdvak vanaf de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan het moment van verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde en beslist dat de man vanaf het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde een bedrag van € 867,- per maand aan de vrouw dient te voldoen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.3.
Niet in geschil is dat de vrouw op basis van de hofnorm in 2023 een huwelijksgerelateerde behoefte had van € 3.085,- netto per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 3.276,- netto per maand.
behoeftigheid
3.4.
De vraag is vervolgens in hoeverre de vrouw in staat is om zelf voormeld bedrag (€ 3.276,- netto per maand) te verdienen. Als zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.5.
Uit de jaaropgaaf 2023 blijkt dat de vrouw in 2023 een belastbaar jaarloon had van € 23.964,-. Nu niet gebleken is dat dit jaarloon in 2024 wezenlijk anders is rekent de rechtbank ook in 2024 met dat belastbaar loon.
3.6.
Wanneer er op jaarbasis rekening wordt gehouden met de te heffen belastingen, waarop de algemene heffingskorting en de arbeidskorting in mindering zijn gebracht, houdt de vrouw van voormeld belastbaar loon een netto besteedbaar jaarinkomen van € 23.356,- over, omgerekend € 1.946,- netto per maand. [1]
3.7.
Als dit inkomen in mindering wordt gebracht op voormelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.276,- netto per maand, resteert een aanvullende behoefte van € 1.330,- (€ 3276 - € 1946) netto per maand. Als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting betalen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 2.595,- per maand. [2]
draagkracht man
3.8.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.9.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald.
3.10.
Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (hierna: NBI). Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 60% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270) +
eventuele correctie]
3.11.
Om te komen tot het NBI heeft de rechtbank – op basis van de overlegde financiële prognose van [bedrijfsnaam 2] 2023 – gerekend met een gemiddelde winst uit onderneming van € 44.390,- [3] per jaar. Niet is gebleken dat deze winst in 2024 en daarna niet kan worden gegenereerd. Het is juist dat de man op 12 februari 2024 zal worden geopereerd aan zijn knie maar niet duidelijk is geworden wat de impact van deze operatie is op zijn verdiencapaciteit als stukadoor. Het had op zijn weg gelegen hierover duidelijkheid te verschaffen. [4] Het nalaten daarvan dient daarom voor zijn rekening te komen.
3.12.
Wanneer er op jaarbasis rekening wordt gehouden met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de te heffen belastingen, waarop de algemene heffingskorting en de arbeidskorting in mindering zijn gebracht alsook de belaste inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, houdt de man van voormelde (gemiddelde) winst uit onderneming een netto besteedbaar jaarinkomen van € 37.405,- over, omgerekend € 3.117,- netto per maand. [5]
3.13.
Hantering van de hiervoor genoemde formule (met toepassing van de hierna onder 3.14 nader te motiveren correctie) leidt tot de conclusie dat de man vanaf 1 december 2023 onvoldoende draagkracht heeft voor enige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
3.14.
Daarbij heeft de rechtbank aanleiding gezien de formule te corrigeren met een bedrag van € 938,- per maand. Onweersproken is gebleven dat de man vanaf 1 december 2023 maandelijks dit bedrag moet aflossen op een ondernemerskrediet van ongeveer € 40.000,-. Het is voldoende aannemelijk geworden dat de bank niet bereid is af te zien van deze aflossingen, zodat deze last niet vermijdbaar en ook niet verwijtbaar is.
3.15.
Ter zitting is besproken dat – omdat de maandelijkse aflossing bij de berekening van zijn draagkracht in aanmerking is genomen – de man afziet van regres op de vrouw voor haar aandeel in de aflossingen (vanaf 1 december 2023).
3.16.
Partijen zijn het erover eens dat zodra de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde het restant van het ondernemerskrediet kan worden afgelost uit de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning en dat vanaf dat moment voormelde correctie komt te vervallen. Daardoor blijft er in die situatie een draagkracht voor partneralimentatie over van € 527,- netto per maand.
3.17.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag man de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij zijn draagkracht zodat de man aan de vrouw kan betalen een bedrag van € 867,- bruto per maand. [6]
vergelijking van de financiële situaties
3.18.
Hiervoor is berekend dat de man een bedrag van € 867,- per maand kan betalen vanaf het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde en dat de vrouw ook behoefte heeft aan dit bedrag. Het ligt dan voor de hand dat de man dit bedrag aan partneralimentatie moet betalen, tenzij de vrouw daardoor beter af is dan de man. Om te kunnen vaststellen of die situatie zich hier voordoet, moet de rechtbank de financiële situatie van de vrouw vergelijken met die van de man.
3.19.
Na vergelijking van de financiële situaties van partijen, stelt de rechtbank vast dat de vrouw niet beter af is dan de man als hij aan haar een bedrag van € 867,- per maand aan partneralimentatie betaalt. Bij het maken van die vergelijking is de rechtbank uitgegaan van de gegevens als vermeld in de bijlage. [7]
verdeling van de gemeenschap van goederen
3.20.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.21.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op
3 april 2023 ontbonden. [8] Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum (de zogenoemde ‘peildatum’) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
3.22.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.23.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] ;
de hypothecaire geldlening bij [bedrijfsnaam 1] , met lening nummer: [nummer] ;
de inboedel van de hiervoor genoemde woning;
e saldi van de bankrekeningen op beider naam en/of op eigen naam;
de auto van het merk BMW type X1, kenteken [kenteken] ;
de activa en passiva van de eenmanszaak met de handelsnaam ‘ [bedrijfsnaam 2] ’, waaronder:
I. een auto van het merk Renault, type Expert;
II. de gereedschappen;
III. een (zakelijke) bankrekening;
IV. het ABN AMRO Ondernemerskrediet met nummer: [rekeningnummer] van ongeveer € 40.000,-.
De woning en de hypothecaire geldlening(post 3.23. onder a en b)
3.24.
Partijen zijn ruim een jaar uit elkaar. De man verblijft voorlopig nog in de woning, met een 23-jarige dochter van partijen. De vrouw woont elders. Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verkocht. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij met elkaar afgesproken dat zij makelaarskantoor Van Oosterom en Verhagen in Rijswijk opdracht zullen geven om voor hen de woning te gaan verkopen. Gelet op deze eenstemmigheid zal de rechtbank daarom de wijze van verdeling gelasten zoals hierna in de beslissing omschreven.
3.25.
De vrouw heeft aangedrongen op een voortvarende verkoop. De man heeft aangegeven dat hij de tijd wil nemen, mede omdat de jongste dochter (inmiddels 23 jaar oud) nog thuis woont. Het belang van de vrouw dient hier het zwaarst te wegen. Van een 23 jarig kind mag worden verwacht dat zij eigen woonruimte zoekt. De rechtbank zal daarom een dwangsom opleggen.
3.26.
Na verkoop en levering dient uit de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening en het restant van het ondernemerskrediet (zie hierna onder 3.35.) te worden afgelost alsmede de aan de verkoop verbonden (makelaars- en notaris-)kosten te worden voldaan. Als er dan een bedrag overblijft (de netto verkoopwinst), dan moeten partijen die bij helfte delen. Als er een restschuld overblijft, dan moeten partijen die in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft dragen.
inboedel woning
(post 3.23. onder c)
Partijen zijn het erover eens hoe de inboedel verdeeld moet worden. Zij hebben de rechtbank verzocht te bepalen dat de verdeling moet plaatsvinden als omschreven in de lijst die de vrouw als productie 15 heeft overgelegd. De rechtbank zal daarom de verdeling vaststellen conform die lijst en deze aan de beschikking hechten.
De saldi op de bankrekeningen
(post 3.23. onder d)
3.27.
Wat de bankrekeningen betreft, geldt het volgende. Een bankrekening met een positief saldo is een vordering die partijen hebben op de bank (het geld dat je van de bank te goed hebt). De waarde of omvang van die vordering is gelijk aan de hoogte van het saldo. Voor de vraag wat de omvang van de gemeenschap is en daarmee dus ook wat de omvang van deze vordering is, is het moment van ontbinding van de gemeenschap bepalend. Zoals hiervoor is besproken, is dat het moment van indiening van het verzoekschrift. [9] Hier is het verzoekschrift ingediend op 3 april 2024. Daarom moeten partijen de saldi op de bankrekeningen verdelen zoals deze waren op 3 april 2024.
3.28.
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekening op naam van de vrouw aan haar kan worden toegedeeld en die op naam van de man aan hem, een en ander onder de verplichting aan de ander de helft van de saldi per peildatum te voldoen. Ter zitting hebben zij afgesproken dat zij elkaar over en weer een overzicht/afschrift van de desbetreffende bankrekening per peildatum zullen overhandigen.
Voor wat betreft hun gezamenlijke rekening zijn partijen het erover eens dat deze dient te worden opgeheven en dat het positieve saldo tussen hen beiden bij helfte dient te worden verdeeld, of anders dat het eventuele negatieve saldo door hen beiden bij helfte dient te worden gedragen/aangevuld.
De auto van het merk BMW
(post 3.23. onder e)
3.29.
Partijen zijn het erover eens dat de auto van het merk BMW, type X1, zal worden verkocht. Ter zitting is afgesproken dat de man de BMW zal verkopen en de helft van de verkoopopbrengst aan de vrouw zal uitkeren. Gelet hierop zal de rechtbank de BMW aan de man toedelen onder de verplichting aan de vrouw de helft van de verkoopopbrengst uit te keren.
De bezittingen en schulden die horen bij de eenmanszaak
(post 3.23. onder f)
3.30.
De rechtbank stelt voorop dat een eenmanszaak niet een ‘afgescheiden vermogen’ vormt. Dit betekent dat de bezittingen (activa) op de balans van de eenmanszaak in de gemeenschap van goederen vallen en dat de schulden (passiva) op de balans verhaalbaar zijn op de gemeenschap. De eenmanszaak is dus niet als geheel een goed dat verdeeld kan worden. Slechts de bezittingen van de eenmanszaak kunnen worden verdeeld en wat de schulden betreft geldt als hoofdregel dat beide echtgenoten voor de helft draagplichtig zijn.
3.31.
Partijen zijn het erover eens dat de bedrijfsauto, merk Renault, dient te worden verkocht. Ter zitting is afgesproken dat de man de Renault zal verkopen en de helft van de verkoopopbrengst aan de vrouw zal uitkeren. Gelet hierop zal de rechtbank de Renault aan de man toedelen onder de verplichting aan de vrouw de helft van de verkoopopbrengst uit te keren.
3.32.
Voor wat betreft de gereedschappen zijn partijen het erover eens dat deze aan de man kunnen worden toegedeeld. Wat hen echter verdeeld houdt is de vraag tegen welke waarde. De vrouw heeft zich (naar de rechtbank begrijpt) op het standpunt gesteld dat deze gereedschappen op de peildatum een waarde vertegenwoordigen van € 10.000,-.
De man daarentegen heeft aangevoerd dat de gereedschappen intussen zijn afgeschreven en dus geen waarde vertegenwoordigen.
3.33.
Uit de inhoud van de overgelegde stukken, met name de balans van de jaarrekening 2022, blijkt dat de gereedschappen in 2022 al geen waarde meer vertegenwoordigden. Om die reden zal de rechtbank de gereedschappen zonder nadere verrekening met de vrouw aan de man toedelen.
3.34.
Voor wat betreft de zakelijke bankrekening zijn partijen het erover eens dat deze aan de man kan worden toegedeeld, onder de verplichting aan de vrouw de helft van het saldo per peildatum te voldoen. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de man de vrouw een overzicht/afschrift van de bankrekening per peildatum zal overhandigen.
3.35.
Ten aanzien van het ondernemerskrediet zijn partijen het erover eens dat ieder van partijen in beginsel de helft van de schuld moet dragen, maar dat de man tot aan het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd daarop alleen zal aflossen. Daarbij zal hij afzien van regres op de vrouw voor haar aandeel in de aflossingen (vanaf 1 december 2023), omdat de maandelijkse aflossing op dit krediet van € 938,- per maand is meegenomen bij de berekening van de draagkracht van de man (zie r.o. 3.14.).
gebruiksvergoeding voor gebruik echtelijke woning
3.36.
Partijen hebben nog een geschil over een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning door de man.
3.37.
Vaststaat dat de man na het uiteengaan van partijen alle eigenaarslasten van de echtelijke woning voor zijn rekening heeft genomen. In die omstandigheid ziet de rechtbank voldoende aanleiding om de vergoeding voor het (alleen) gebruik van deze woning op nihil te bepalen. De vrouw mist weliswaar het genot van het gebruik van de echtelijke woning maar dit gemis wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende gecompenseerd door de omstandigheid dat de man de alle eigenaarslasten heeft betaald. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de vrouw op dit punt afwijzen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.38.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
proceskosten
3.39.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een echtelieden zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op
[datum] 1991 in [plaatsnaam] ;
4.2.
bepaalt dat de man vanaf de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd geen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw behoeft te voldoen en vanaf het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 867,- (achthonderdzevenenzestig euro) bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen;
4.3.
gelast de volgende wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen:
de echtelijke woning:
a. partijen dienen gezamenlijk aan:
makelaarskantoor Van Oosterom en Verhagenin Rijswijk,
Willemstraat 26,
2282 CB Rijswijk,
telefoon: 070-3995141,
e-mail: info@ovmak.nl,
uiterlijk binnen één weken na heden, opdracht te geven om de woning te verkopen;
als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de vraag- en laatprijs, zal het makelaarskantoor de vraag- en laatprijs naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
partijen zullen in overleg met de makelaar een verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatste en de kwaliteit van de onroerende zaak, de beste prijs is. Als partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal uiteindelijk het makelaarskantoor die naar beste weten en kunnen bindend bepalen;
de man dient zijn medewerking te verlenen aan verkoop van de woning en zorg te dragen dat hij al datgene doet waardoor een spoedige verkoop en levering van de woning mogelijk is, zoals de woning op te ruimen voor het maken van foto's, de toegang te verschaffen aan de makelaar voor het maken van foto's, de woning verkoop klaar te maken conform de aanwijzingen van de makelaar, de woning in goede staat te tonen aan potentiële kopers, bezichtigingen te faciliteren etc.,
de man zal aan de vrouw een dwangsom verbeuren van € 250,- voor iedere keer of dag dat hij niet aan ieder van het hiervoor onder a tot en met d bepaalde voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
de inboedel:
bepaalt dat de inboedelgoederen zoals vermeld op de inboedellijst, die als bijlage 6 aan deze beschikking is gehecht, zonder nadere verrekening met de man aan de vrouw worden toegedeeld;
de bankrekeningen:
bepaalt dat partijen elkaar over en weer inzage zullen geven in de bankafschriften per peildatum van hun bankrekeningen op eigen naam en die op hun beider naam;
bepaalt dat de bankrekening op naam van de man aan de man aan hem wordt toegedeeld onder de verplichting aan de vrouw de helft van het saldo per peildatum uit te keren;
bepaalt dat de bankrekening op naam van de vrouw aan haar wordt toegedeeld onder de verplichting aan de man de helft van het saldo per peildatum uit te keren;
bepaalt dat de bankrekening op beider naam door partijen dient te worden opgeheven onder de verplichting het positieve saldo bij helfte tussen partijen te verdelen of het negatieve saldo bij helfte door partijen te gedragen;
de auto, merk BMW:
bepaalt dat de auto van het merk BMW aan de man worden toegedeeld onder de verplichting aan de vrouw de helft van de verkoopopbrengst te voldoen;
de activa en passiva van de eenmanszaak:
bepaalt dat de bedrijfsauto van het merk Renault aan de man worden toegedeeld onder de verplichting aan de vrouw de helft van de verkoopopbrengst te voldoen;
bepaalt dat de gereedschappen zonder nadere verrekening met de vrouw aan de man worden toegedeeld;
bepaalt dat de man aan de vrouw inzage geeft in de zakelijke bankrekening per peildatum;
bepaalt dat de zakelijke bankrekening aan de man wordt toegedeeld, onder de verplichting aan de vrouw de helft van het saldo per peildatum te voldoen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
4.5.
beslist dat de man en de vrouw ieder hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. W.J. van den Bergh, tot stand gekomen in samenwerking met J.P. Ruijs LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024 in aanwezigheid van mr. J.A.M.H. de Wit, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
draagkrachtberekening vrouw in 2024
bruto aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte vrouw
draagkrachtberekening man in 2024 met aflossing ad € 938,- per maand
draagkrachtberekening man in 2024 zonder aflossing ad € 938,- per maand
inkomensvergelijking in 2024
inboedellijst
Bijlage 1, draagkrachtberekening vrouw in 2024:
Bijlage 2, berekening bruto aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte vrouw:
Bijlage 3, draagkrachtberekening man in 2024 met aflossing ad € 938,- per maand:
Bijlage 4, draagkrachtberekening man in 2024 zonder aflossing ad € 938,- per maand:
Bijlage 5, inkomensvergelijking in 2024:
Bijlage 6, inboedellijst:

Voetnoten

1.Bijlage 1, draagkrachtberekening vrouw in 2024
2.Bijlage 2, berekening bruto aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte vrouw
3.(€ 54.331,- + € 40.841,- + € 38.000,-) / 3 =
4.Zie artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
5.Bijlage 3 en 4, draagkrachtberekening man in 2024 met en zonder aflossing ad € 938,- per maand
6.Bijlage 4, draagkrachtberekening man in 2024 zonder aflossing ad € 938,- per maand
7.Bijlage 5, inkomensvergelijking in 2024
8.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
9.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek