ECLI:NL:RBDHA:2024:22952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.23127 en NL24.23128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van een EU-onderdaan en de belangenafweging bij een verwijderingsmaatregel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024, wordt het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit, tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland op basis van het Unierecht en kreeg de opdracht om binnen vier weken Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn besluit voldoende rekening heeft gehouden met de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel. Eiser, die een zwervend bestaan leidde en geen economische activiteiten verrichtte, voerde aan dat de verwijderingsmaatregel disproportioneel was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn belangen. De rechtbank concludeert echter dat de minister de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.23127 en NL24.23128
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Bij besluit van 20 maart 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en bepaald dat eiser binnen vier weken Nederland dient te verlaten.
1.2.
Bij besluit van 17 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren [geboortedatum] 1990 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser is, naar eigen zeggen, vijf jaar geleden naar Nederland gekomen. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat eiser een zwervend bestaan leidt in Nederland, vaak in aanraking is gekomen met de politie vanwege overlast op straat, recent is aangehouden wegens een vermogensdelict, sinds juli 2023 geen reële en daadwerkelijke arbeid meer verricht in Nederland en geen eigen middelen van bestaan heeft. Ook is niet gebleken dat eiser op zoek is naar werk en daarop een reële kans maakt.
4. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. [2] Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Daarbij heeft verweerder een belangenafweging gemaakt en het belang van eiser om in Nederland te blijven minder zwaar laten wegen dan het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eiser. Verweerder heeft eiser een vertrektermijn van een maand opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft in de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser. Eiser stelt dat de verwijderingsmaatregel disproportioneel is en niet in verhouding is met de tijd dat hij in Nederland heeft gewerkt. Eiser heeft vier jaar in Nederland gewerkt en heeft de intentie om in Nederland weer betaald werk te vinden. In de periode zonder werk heeft hij geen beroep gedaan op de algemene middelen. Daarnaast stelt eiser dat de verwijderingsmaatregel onduidelijk en in strijd met het evenredigheidsbeginsel is. Eiser moet zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigen, om een nieuw verblijfsrecht te krijgen of bij terugkeer naar Nederland een nieuwe vrije termijn te genieten. [3] Verweerder heeft niet uitgelegd op welke manier eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief kan beëindigen en onder welke omstandigheden eiser terug kan keren naar Nederland. Hierdoor is het voor eiser niet duidelijk hoe hij kan voldoen aan het belastende besluit. [4] Verweerder dient dit op te nemen in zijn beleid. Tot slot heeft verweerder bij het opleggen van de vertrektermijn van één maand ten onrechte geen belangenafweging gemaakt en niet uitgelegd waarom de vertrektermijn één maand is en niet langer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Belangenafweging verwijderingsmaatregel
7. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] volgt dat verweerder een belangenafweging dient te maken als hij vaststelt dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn [6] is verbonden.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Hierbij heeft verweerder het niet voldoen aan het bepaalde in artikel 8.12 van het Vb 2000 zwaar in het nadeel van eiser mogen laten meewegen. Vast staat namelijk dat eiser momenteel geen economische activiteiten in Nederland verricht, niet onvrijwillig werkloos is geworden en ook niet aantoonbaar op zoek is naar werk. Daarbij heeft eiser geen gezins- en familieleven in Nederland, geen vaste woon- of verblijfplaats en spreekt hij de Nederlandse taal niet. In tegenstelling tot hetgeen eiser vindt, maken de enkele omstandigheden ten voordele van eiser – een arbeidsverleden in Nederland en het feit dat hij tot op heden geen beroep op het sociale zekerheidsstelsel heeft gedaan - niet dat de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten uitvallen. Eisers stelling dat hij op zoek is naar betaald werk heeft hij zowel in bezwaar als in beroep niet onderbouwd.
Daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser voldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Uit artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn [7] volgt dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Verweerder heeft een openbare werkinstructie, te weten WI 2023/3, waarin uiteengezet wordt welke elementen van belang zijn bij het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf. Dit zijn dezelfde elementen die in het arrest F.S. zijn opgenomen, namelijk: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. De rechtbank begrijpt dat voor dakloze personen zoals eiser veel van deze omstandigheden niet van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zou dan in deze gevallen meer gewicht toekomen aan de duur van de afwezigheid. Een zeer korte afwezigheid van enkele dagen of zelfs enkele uren is hierbij niet voldoende. [8] Uit het arrest F.S. volgt ook dat rekening moet worden gehouden met aanwijzingen dat de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk voor verweerder om de elementen die in het arrest F.S. genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel, omdat er geen uitputtende lijst van voorbeelden kan worden gegeven. Een dergelijke verplichting daartoe volgt ook niet uit het arrest F.S. Daarbij komt dat een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Eiser heeft immers Nederland nog niet verlaten en de toets of zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd, vindt pas plaats wanneer hij eerst Nederland zou verlaten en vervolgens terug zou keren en hier opnieuw zou willen verblijven. Deze toets is casuïstisch van aard en hangt af van de omstandigheden op dat moment.
Belangenafweging bij vertrektermijn
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. In het arrest F.S. staat dat de vertrektermijn niet korter mag zijn dan één maand, maar het arrest vermeldt niet dat bij het opleggen van de vertrektermijn van één maand een belangenafweging moet worden gemaakt waarbij verweerder moet uitleggen waarom die termijn één maand is en niet langer.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ook buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] .
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zoals beschreven in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506 (Arrest F.S.)
4.Zoals voorschreven in artikel 30 van de Verblijfsrichtlijn.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:412.
6.Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
7.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506, r.o. 90.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.