ECLI:NL:RBDHA:2024:2295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
645539 en 661005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en partneralimentatie in het familierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1984 met elkaar zijn getrouwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om beslissingen te nemen over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat de basis vormt voor de echtscheiding. De man en de vrouw hebben overeenstemming bereikt over de partneralimentatie, waarbij de man een bedrag van € 801,- bruto per maand aan de vrouw zal betalen, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Daarnaast is er overeenstemming bereikt over de verdeling van de woning, die aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 395.000,-. De man is verplicht om de helft van de overwaarde aan de vrouw te vergoeden. De rechtbank heeft ook voorwaarden gesteld aan de toedeling van de woning, waaronder de verplichting voor de man om binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheiding de financiering te regelen. Indien deze voorwaarde niet wordt vervuld, zal de woning verkocht moeten worden.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen moeten worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding zelf, die pas geldt na inschrijving. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaakgegevens: C/09/645539 / FA RK 23-2473 (echtscheiding)
C/09/661005 / FA RK 24-886 (huwelijksvermogensrecht)
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 13 februari 2024
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E. Kreber,
e n
[de man] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op 4 april 2023;
het verweerschrift van de man met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek) en met bijlagen 1 tot en met 6;
het verweerschrift van vrouw op het zelfstandig verzoek van de man;
het bericht namens de man van 29 december 2023 met twee (ongenummerde) bijlagen;
het bericht namens de vrouw van 12 januari 2024, met bijlagen 7 tot en met 11;
het wijzigingsverzoek van de vrouw van 16 januari 2024, en;
het bericht namens de vrouw van 18 januari 2024, met bijlage 12.
1.2.
De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van
22 januari 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn op [datum] 1984 in de gemeente [gemeente] met elkaar getrouwd.
2.2.
Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De man en de vrouw hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.
2.4.
Op 19 juni 2023 heeft de rechtbank, conform de tussen partijen bereikte overeenstemming, beslist dat de man met ingang van 8 juni 2023 voorlopig een partneralimentatie van € 755,- bruto per maand zal betalen aan de vrouw.
Wat ligt voor?
2.5.
De vrouw verzoekt (na wijziging van haar verzoeken) de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] 1984 te [plaatsnaam 2] , uit te spreken;
II. beslissingen te nemen over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als in het verzoekschrift omschreven;
III. te bepalen dat de man, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke Stand, verplicht is aan de vrouw te voldoen een partneralimentatie van € 890,- per maand, en daarbij te bepalen dat zulks voor toekomstige termijnen telkenmale bij vooruitbetaling, uiterlijk op de 1e dag van iedere kalendermaand, door de man aan de vrouw dient te worden voldaan, althans te beslissen zoals uw rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht.
2.6.
De man verzoekt de rechtbank de verzoeken van de vrouw af te wijzen alsmede het nog over te leggen convenant onderdeel van de in deze te wijzen beschikking te maken, bij gebreke waarvan de man de rechtbank verzoekt de wijze van verdeling te bepalen, in zoverre dat partijen elk een gelijk aandeel uit de gemeenschap ontvangen althans de vrouw de man € 1.550,- uit hoofde van overbedeling dient te voldoen althans elke andere beschikking in goede justitie te bepalen.
2.7.
De vrouw heeft zich gerefereerd aan het zelfstandige verzoek van de man, betreffende de aanspraak die de man maakt op € 1.550,- uit hoofde van overbedeling naar aanleiding van de hoger getaxeerde auto van de vrouw.
2.8.
Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

3.De beoordeling

Echtscheiding
3.1.
De rechtbank zal op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw heeft gezegd dat dit zo is en de man heeft zich daaraan gerefereerd.
Partneralimentatie
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man te betalen partneralimentatie. Zij zijn overeengekomen dat de man een bijdrage van € 801,- bruto per maand aan de vrouw gaat betalen, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Zij hebben hun verzoek hierop aangepast.
De verdeling van de gemeenschap van goederen
3.3.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.4.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 4 april 2023 ontbonden. [1] Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum (de zogenoemde ‘peildatum’) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
De woning
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de vrouw en de man overeenstemming bereikt over de verdeling van de woning. Zij zijn het erover eens dat de woning kan worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 395.000,-. De man moet daarbij de helft van de overwaarde aan de vrouw vergoeden. Dat is het verschil tussen de waarde van de woning en het restant van de hypothecaire geldlening.
3.6.
Het is nog onduidelijk of de man in staat is de overname te kunnen financieren en of de hypotheekverstrekker de vrouw zal willen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarom verbinden partijen aan deze toedeling de voorwaarde dat de man binnen drie maanden na de inschrijving van de echtscheiding de financiering heeft geregeld en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, dan dient de woning te worden verkocht. Op verzoek van partijen zal de rechtbank in de beslissing de verdeling van de woning opnemen en de wijze van verdeling van de woning gelasten voor het geval de overname van de woning door de man niet lukt.
Overeenstemming
3.7.
Uit de stukken blijkt dat partijen het over de verdeling van de inboedelgoederen, de auto’s en de bankrekeningen eens zijn. Zij zijn het erover eens dat:
a) de inboedelgoederen met gesloten beurzen tussen partijen zullen worden verdeeld;
b) de saldi van de onder c), d) en e) genoemde bankrekeningen op de peildatum tussen partijen bij helfte verdeeld moeten worden;
c) de betaalrekening op naam van beide partijen met nummer [rekeningnummer 1] door de man zal worden voortgezet;
d) de spaarrekening op naam van beide partijen met nummer [rekeningnummer 2] door de man zal worden voortgezet;
e) de betaalrekening op naam van beide partijen met nummer [rekeningnummer 3] door de vrouw zal worden voortgezet;
f) de auto van het merk KIA met kenteken [kenteken 1] met een waarde van € 4.000,- aan de vrouw wordt toebedeeld en de auto van het merk BMW met kenteken [kenteken 2] met een waarde van € 900,- aan de man wordt toebedeeld;
g) de vrouw uit hoofde van de verdeling van de auto’s, zoals vermeld onder f), aan de man € 1.550,- dient te betalen.
3.8.
Zoals hiervoor is overwogen, zijn partijen het eens over de verdeling van hun overige vermogensbestanddelen en de verzoeken die zij over en weer daarvoor hebben gedaan. De rechtbank zal daarom geen beslissing opnemen in het dictum, omdat alleen een taak voor de rechter is weggelegd indien er geen overeenstemming bestaat tussen partijen. [2]
Uitvoerbaar bij voorraad
3.9.
De rechtbank verklaart de beslissing over de partneralimentatie ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat betekent dat deze beslissing direct geldt ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
3.10.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie met elkaar hebben gehad.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] 1984 in de gemeente [gemeente] ;
4.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 801,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
4.3.
beslist dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
stelt de verdeling van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaatsnaam 3] , de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij BLG Wonen als volgt vast:
 deelt de woning toe aan de man tegen een waarde van € 395.000,-;
 onder de verplichting van de man om de helft van het verschil tussen de waarde van de woning enerzijds en het restant van de hypothecaire geldlening aan BLG Wonen anderzijds (de overwaarde) aan de vrouw uit te keren;
 de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van de man;
 dit alles onder de voorwaarde dat de man binnen drie maanden na inschrijving van de echtscheiding de financiering heeft geregeld en er zorg voor heeft gedragen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening;
 indien de hiervoor genoemde voorwaarde niet wordt vervuld, dan gelast de rechtbank de navolgende wijze van verdeling:
I. de vrouw dient binnen één week nadat duidelijk is dat de man de woning niet kan overnemen, dan wel na verloop van de periode van drie maanden, schriftelijk drie erkende NVM-makelaars aan de man te noemen, waarvan de man er binnen één week daarna schriftelijk één uitkiest. Deze makelaar wordt belast met de verkoop van de woning. Indien de vrouw niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, is de man gerechtigd zelf een makelaar te kiezen. Indien omgekeerd de man niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, is de vrouw gerechtigd om zelf een van de drie makelaars uit te kiezen;
II. partijen geven uiterlijk binnen veertien dagen na de hiervoor genoemde keuze, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de gekozen makelaar;
III. partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraag- en laatprijs bepalen, die dienen te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning;
IV. indien partijen er niet binnen veertien dagen na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraag- en laatprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraag- en laatprijs;
V. partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
VI. als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;
VII. na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening(en) worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
4.6.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.7.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. C. Koopman, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 in aanwezigheid van mr. N. Kum, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek