ECLI:NL:RBDHA:2024:22949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/09/667545 / HA RK 24-354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van staatloosheid van een Palestijnse verzoeker in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 een beschikking gegeven over de staatloosheid van een verzoeker met Palestijnse nationaliteit. De verzoeker, geboren in Syrië uit Palestijnse ouders, heeft in Nederland een verzoek ingediend tot vaststelling van zijn staatloosheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in Nederland als staatloos wordt aangemerkt, omdat niet is gebleken dat hij door enige andere staat als onderdaan wordt beschouwd. De IND heeft in haar advies bevestigd dat, indien verzoeker ontvankelijk wordt geacht, de staatloosheid kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft de relevante feiten en documenten beoordeeld, waaronder de nationaliteitswetgeving van Syrië en de status van Palestijnen in Nederland. De rechtbank concludeert dat verzoeker de Palestijnse nationaliteit heeft, maar dat Nederland deze niet erkent, waardoor hij als staatloos wordt aangemerkt. De beschikking is gegeven zonder mondelinge behandeling, omdat partijen hiermee instemden. De rechtbank heeft de staatloosheid van verzoeker vastgesteld, wat hem in een andere rechtspositie plaatst voor naturalisatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 24-354
Zaaknummer: C/09/667545
Datum beschikking: 17 december 2024

Beschikking op het op 6 juni 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland,
advocaat: mr. H.M. Schurink-Smit te Nijmegen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. T. Purjalili.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 12 september 2024 van de IND, met bijlagen;
- de brief van 10 oktober 2024 van verzoeker.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om zonder mondelinge behandeling op het verzoek te beslissen, omdat het advies van de IND overeenstemt met wat is verzocht. Partijen hebben hiermee ingestemd.

Verzoekschrift en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank vaststelt dat verzoeker staatloos is.
De IND concludeert – indien verzoeker ontvankelijk wordt geacht – tot vaststelling dat verzoeker staatloos is.

Feiten

- Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] , Syrië, uit een Palestijnse vader en een Palestijns-Syrische moeder.
- Verzoeker heeft tot 2018 in Syrië gewoond.
- Verzoeker is op 20 oktober 2018 Nederland ingereisd.
- Verzoeker staat in de Basisregistratie Personen geregistreerd met nationaliteit “onbekend”.
- Op 26 oktober 2018 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
- Aan verzoeker is bij besluit van 7 mei 2021 met ingang van 26 oktober 2018 tot
26 oktober 2023 een voorlopige verblijfsvergunning afgegeven.
- Bij besluit van 30 oktober 2023 is de verblijfsvergunning verlengd tot 26 oktober 2028.
- Verzoeker beschikt over een uittreksel uit de individuele burgerregistratie afgegeven door het Algemeen Orgaan Palestijnse Vluchtelingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arabisch-Syrische Republiek, een afschrift van een inschrijving in het bevolkingsregister voor Arabisch-Palestijnse vluchtelingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Arbeid, Arabische Republiek Syrië inzake het eigen gezin en een uittreksel uit het register van de Arabische Palestijnse Burgers afgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Arbeid, Syrische Arabische Republiek inzake het oorspronkelijke gezin. Deze documenten zijn door Bureau Documenten ten aanzien van echtheid positief beoordeeld.
- Verzoeker beschikt verder over een kopie UNWRA kaart – ‘family record’, een kopie van het Syrisch reisdocument voor Palestijnen van [de broer] , een broer van verzoeker en een kopie van het Syrisch reisdocument voor Palestijnen van [de zoon] , de zoon van verzoeker. Bureau Documenten heeft het origineel van de UNWRA kaart niet kunnen beoordelen op echtheid. De andere twee documenten zijn voor zover de rechtbank bekend niet op echtheid onderzocht.
- De broer van verzoeker, [de broer] , is erkend als staatloze burger op grond van zijn Palestijnse afkomst. Hij is bij Koninklijk Besluit van 11 oktober 2021 genaturaliseerd. Deze broer heeft dezelfde ouders als verzoeker.
- De echtgenote(s) van verzoeker heeft/hebben de Syrische nationaliteit.

Beoordeling

Juridisch kader
Het verzoek is gebaseerd op artikel 2 van de Wet van 7 juni 2023, houdende regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid, Staatsblad 2023, 230 (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid).
Op basis van lid 1 van genoemd artikel kan een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, bij deze rechtbank een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was. De rechtbank stelt op basis van lid 2 van dit artikel de staatloosheid vast, indien hem niet is gebleken dat de betrokkene door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.
Ontvankelijkheid: belang bij verzoek?
De IND refereert zich aan het oordeel van deze rechtbank of sprake is van een ontvankelijk verzoek. De IND heeft opgemerkt dat verzoeker zijn verzoekschrift summier heeft toegelicht en dat hij niet heeft geconcretiseerd wat zijn exacte belangen zijn bij een mogelijke vaststelling van staatloosheid.
Verzoeker heeft in reactie hierop aangegeven dat hij in een materieel andere rechtspositie komt als hij als staatloos wordt geregistreerd, omdat hij dan al na drie jaar naturalisatie kan aanvragen in plaats van na vijf jaar. Daarnaast geldt voor staatlozen dat zij geen paspoort hoeven te overleggen bij hun naturalisatieaanvraag en dat deze status gevolgen heeft voor de nationaliteit van eventuele kinderen van verzoeker in de toekomst.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker met de hiervoor vermelde omstandigheden voldoende heeft onderbouwd dat hij een onmiddellijk belang heeft bij zijn verzoek tot vaststelling van zijn staatloosheid. Nu verzoeker in Nederland woont, kan hij worden ontvangen in zijn verzoek.
Relevante landen
De rechtbank ziet aanleiding om alleen de Palestijnse Gebieden en Syrië in haar beoordeling over de staatloosheid van verzoeker te betrekken. Dit omdat verzoeker stelt van Palestijnse afkomst te zijn, het feit dat zijn moeder Palestijns-Syrisch is en verzoeker tot aan het inreizen in Nederland in Syrië heeft verbleven.
De rechtbank merkt hierbij op dat de IND in zijn advies ook alleen van deze gebieden is uitgegaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat er nog andere landen zijn ten aanzien waarvan de mogelijkheid bestaat dat verzoeker op basis van wetgeving als onderdaan wordt beschouwd.
Wordt verzoeker als onderdaan van de Palestijnse gebieden beschouwd?
Gelet op de door verzoeker overgelegde uittreksels, afgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Syrië – welke documenten echt zijn bevonden – en de familierechtelijke relatie tussen verzoeker en zijn broer en de afstamming van dezelfde ouders, in combinatie met de overgelegde UNWRA-registratie kan volgens de rechtbank worden vastgesteld dat verzoeker de Palestijnse nationaliteit heeft.
Uit het ‘Algemeen Ambtsbericht Palestijnse Gebieden’ (april 2022) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ‘Werkinstructie SUA’ van 11 december 2020 van de IND (nummer en titel: WI 2020/19 Palestijnen, hierna te noemen: de Werkinstructie) volgt echter dat Nederland de staat Palestina, en dus ook de Palestijnse nationaliteit, niet erkent. Voor Nederland gelden Palestijnen uit de Palestijnse gebieden daarom als staatloos.
Wordt verzoeker als onderdaan van Syrië beschouwd?
Op grond van de nationaliteitswetgeving van Syrië (decreet 276 uit 1969; bevestiging hiervan is te vinden in het ‘Algemeen Ambtsbericht Syrië’ (mei 2022) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) kan de Syrische nationaliteit onder andere worden verkregen door afstamming van een Syrische vader. Vaststaat dat de vader van verzoeker van Palestijnse afkomst is, zodat verzoeker niet de Syrische nationaliteit via zijn vader kan hebben verkregen. Een moeder kan naar Syrisch nationaliteitsrecht haar nationaliteit alleen doorgeven in het geval het kind is geboren in Syrië en de vader het kind niet heeft erkend. Deze situatie is in dit geval niet gebleken, zodat verzoeker niet de Syrische nationaliteit via zijn moeder kan hebben verkregen.
Uit de Werkinstructie volgt dat Palestijnen in Syrië in principe staatloos zijn en niet kunnen naturaliseren.
Op grond van de nationaliteitswetgeving van Syrië leidt een huwelijk tussen een Syrische onderdaan en een vreemdeling op zichzelf niet tot wijziging van de nationaliteit van de echtgenoten. De Syrische nationaliteit kan alleen via huwelijk worden verkregen wanneer een buitenlandse vrouw trouwt met een Syrische man, waarbij verblijf in Syrië een vereiste is. Van deze situatie is in dit geval geen sprake. Verzoeker kan dus niet de Syrische nationaliteit via zijn echtgenote(s) hebben verkregen.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat verzoeker beschikt over de nationaliteit van Syrië.
Conclusie
Verzoeker heeft de Palestijnse nationaliteit. In Nederland wordt hij daarom als staatloos aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat verzoeker door enige, andere staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd, zodat de staatloosheid van verzoeker kan worden vastgesteld.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt de staatloosheid van verzoeker vast.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door
mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2024.