In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 een beschikking gegeven over de staatloosheid van een verzoeker met Palestijnse nationaliteit. De verzoeker, geboren in Syrië uit Palestijnse ouders, heeft in Nederland een verzoek ingediend tot vaststelling van zijn staatloosheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in Nederland als staatloos wordt aangemerkt, omdat niet is gebleken dat hij door enige andere staat als onderdaan wordt beschouwd. De IND heeft in haar advies bevestigd dat, indien verzoeker ontvankelijk wordt geacht, de staatloosheid kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft de relevante feiten en documenten beoordeeld, waaronder de nationaliteitswetgeving van Syrië en de status van Palestijnen in Nederland. De rechtbank concludeert dat verzoeker de Palestijnse nationaliteit heeft, maar dat Nederland deze niet erkent, waardoor hij als staatloos wordt aangemerkt. De beschikking is gegeven zonder mondelinge behandeling, omdat partijen hiermee instemden. De rechtbank heeft de staatloosheid van verzoeker vastgesteld, wat hem in een andere rechtspositie plaatst voor naturalisatie.