ECLI:NL:RBDHA:2024:22939
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag visum kort verblijf wegens vestigingsrisico en geringe binding met Iran
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 16 november 2023, en het bezwaar van eiseres werd bij het besluit van 3 juni 2024 gehandhaafd. Eiseres, een Iraanse vrouw geboren in 1956, had verzocht om een visum om haar in Nederland wonende echtgenoot te bezoeken. De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft kunnen concluderen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. De rechtbank stelt vast dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij over een substantieel inkomen beschikt en dat haar sociale binding met Iran gering is, vooral omdat haar echtgenoot in Nederland verblijft. Eiseres heeft weliswaar eerder Nederland bezocht, maar de rechtbank oordeelt dat elke aanvraag op zijn eigen merites moet worden beoordeeld, en dat de omstandigheden sindsdien zijn veranderd.
De rechtbank concludeert dat de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren en dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM is, aangezien een visum kort verblijf niet bedoeld is om gezinsleven uit te oefenen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.