ECLI:NL:RBDHA:2024:22936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.35406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen van asielaanvraag van derdelander uit Oekraïne

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft op 10 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, zijn partner en een tolk aanwezig waren. Eiser, van Israëlische nationaliteit, had zijn asielaanvraag niet op de juiste wijze ingediend, omdat hij zich niet had gemeld in het aanmeldcentrum. De minister had hem eerder geïnformeerd dat hij zich binnen twee weken moest melden om de procedure voort te zetten, maar eiser heeft hier niet aan voldaan.

Eiser is het niet eens met het besluit van de minister en stelt dat er ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd. Hij voert aan dat de minister geen rekening heeft gehouden met zijn familieleven met zijn partner en kind, en dat er nog een procedure loopt voor een andere vorm van verblijf. Eiser heeft ook betoogd dat de hoorplicht is geschonden, omdat hij niet is gehoord over zijn familieleven.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van eiser en zijn gezin, en dat het besluit om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen niet zorgvuldig is genomen. De rechtbank vernietigt het besluit van 16 augustus 2024 en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35406

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T.E. van Houwelingen-Boer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 augustus 2024 de asielaanvraag buiten behandeling gesteld. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de partner van eiser, A.M.J. de Wit als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Israëlische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser heeft zijn aanvraag niet op de voorgeschreven wijze ingediend, omdat hij zich niet heeft gemeld in het aanmeldcentrum. Verweerder heeft in het voornemen aan eiser kenbaar gemaakt dat hij zich binnen twee weken moest melden in het aanmeldcentrum als hij zijn asielprocedure wilde voortzetten, maar dit heeft hij niet gedaan.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Verweerder heeft namelijk niet kenbaar betrokken dat eiser met zijn partner en kind familieleven uitoefent. Eiser verwijst hierbij naar artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn [2] en verschillende uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [3] Aangezien eiser met zijn partner en kind familieleven uitoefent, is het besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM. [4] Verweerder heeft ook niet betrokken dat voor eiser op dit moment nog een procedure bij de rechtbank loopt voor een andere vorm van verblijf, namelijk op grond van de Richtlijn [5] . Eiser verwijst hierbij naar artikel 6, vijfde lid van de Terugkeerrichtlijn. Eiser heeft gelet hierop met verweerder contact gehad om de beslissing op de asielaanvraag aan te houden. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiser niet te horen over zijn familieleven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. Ter zitting heeft eiser de gang van zaken omtrent de behandeling van de asielaanvraag verduidelijkt. Hieruit is gebleken dat eiser naar aanleiding van het voornemen van 11 januari 2024 om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen contact heeft gehad met de behandelaar in bezwaar van zijn aanspraak op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Eiser is met de behandelaar overeengekomen dat de asielaanvraag zou worden aangehouden totdat er meer duidelijkheid was over eisers recht op tijdelijke bescherming. Op 6 mei 2024 heeft verweerder een nieuw voornemen uitgebracht om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen. Eiser heeft in zijn zienswijze van 3 juni 2024 gewezen op de eerder overeengekomen afspraken. Verweerder heeft deze afspraken in het bestreden besluit en ter zitting niet weersproken. Onder deze omstandigheden had verweerder, mede gelet op de voorgeschiedenis van overleg vanwege de bijzondere situatie van deze groep derdelanders, moeten onderzoeken of de asielaanvraag moest worden aangehouden nu er nog een procedure liep over verblijf op grond van de Richtlijn. De enkele stelling van verweerder dat er geen onduidelijkheden meer zijn over eisers recht op tijdelijke bescherming nu het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard is niet voldoende. Verweerder mocht gelet op het voorgaande niet zonder nader onderzoek of overleg de aanvraag buiten behandeling stellen. Gelet op het voorgaande kleeft er een zorgvuldigheidsgebrek aan het bestreden besluit.
6. Uit het voorgaande volgt dat al dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,-. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 augustus 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn).
3.Zaak C-249/13, 11 december 2014, Boudjlida (EU:C:2014:2431) en zaak C-82/16, 8 mei 2018, K.A. (ECLI:EU:C:2018:308).
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Richtlijn Tijdelijke Bescherming (Richtlijn 2001/55/EG).
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.