ECLI:NL:RBDHA:2024:22935
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van tijdelijke bescherming voor een derdelander uit Oekraïne
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024, wordt het beroep van eiser, een derdelander met de Israëlische nationaliteit, tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser had eerder tijdelijke bescherming genoten op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming, maar werd door de minister medegedeeld dat hij geen verblijfsrecht meer had, omdat hij op 6 februari 2023 naar Israël was teruggekeerd. Eiser had op 30 december 2022 een verklaring vrijwillig vertrek getekend, wat volgens de minister betekende dat hij afstand had gedaan van zijn recht op tijdelijke bescherming.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd dat eiser definitief afstand heeft gedaan van zijn recht op tijdelijke bescherming. De rechtbank wijst erop dat de Richtlijn en het Vreemdelingenbesluit 2000 geen onderscheid maken tussen Oekraïners en derdelanders, en dat de terugkeer naar Israël niet automatisch betekent dat eiser geen aanspraak meer kan maken op tijdelijke bescherming. De rechtbank concludeert dat het besluit van de minister vernietigd moet worden en dat er een nieuw besluit moet worden genomen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser, die op € 1.750,- worden vastgesteld. Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep.