ECLI:NL:RBDHA:2024:22934
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag visum kort verblijf met betrekking tot vestigingsrisico en economische binding
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 24 oktober 2022, waarna eiser op 10 april 2024 beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren. Eiser, geboren in 1996 en van Pakistaanse nationaliteit, had verzocht om een visum om zijn referent in Nederland te bezoeken. De afwijzing was gebaseerd op het niet aantonen van het doel en de omstandigheden van het verblijf, alsook op twijfels over zijn voornemen om Nederland tijdig te verlaten.
De rechtbank concludeert dat de minister het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd van zijn sociale en economische binding met Pakistan, wat leidde tot twijfels over zijn terugkeer. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat de afwijzing van de visumaanvraag zelfstandig kan worden gedragen door de geconstateerde weigeringsgrond. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk verklaard, maar eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.