ECLI:NL:RBDHA:2024:22919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 8 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 16 november opgeheven, nadat eiser zijn asielverzoek had ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep op 18 november behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. Eiser stelde dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat hij niet schriftelijk op de hoogte was gebracht van de gronden van de bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de minister niet aan de informatieplicht heeft voldaan, eiser niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij in staat was om effectief gebruik te maken van zijn recht op rechtsmiddelen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door eiser en dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel noodzakelijk was. Eiser had eerder asielverzoeken ingediend die niet tot een verblijfsvergunning hadden geleid en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44050
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: M.H.S. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft de maatregel opgeheven op 16 november, omdat eiser zijn asielverzoek heeft ingetrokken op 15 november 2024.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2002] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel
106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Artikel 5.3 Vb
3. Eiser stelt dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De minister heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring, de openstaande rechtsmiddelen en het recht op rechtsbijstand.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht als bepaald in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb, door eiser niet schriftelijk op de hoogte te brengen van de gronden waarop de maatregel berust en dat dit een gebrek aan de inbewaringstelling oplevert. In uitspraken van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4180, 4181 en 4182) heeft de Afdeling geoordeeld dat een dergelijk gebrek eerst na een belangenafweging tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel kan leiden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in dit geval de schending van de informatieplicht minder zwaar weegt dan het belang om eiser in bewaring te stellen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring. De minister heeft voor eiser een rechtsbijstandverlener ingeschakeld, met wie hij de redenen van bewaring ook heeft kunnen bespreken. De rechtsbijstandverlener heeft vervolgens bij de rechter beroep ingesteld tegen de bewaringsmaatregel. Ondanks dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb is eiser wel in staat gesteld om tegen de vrijheidsbeneming het recht op het instellen van rechtsmiddelen effectief uit te oefenen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet gebleken dat eiser door het ontbreken van een schriftelijke vertaling van de bewaringsgronden in zijn belangen is geschaad. De sindsdien verstreken tijd na de genoemde uitspraken van de Afdeling geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De bewaring hoeft daarom niet te worden opgeheven. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser is ook onvoldoende bevraagd over de toepassing van een lichter middel. Eiser heeft al 6 maanden in vreemdelingendetentie gezeten in Oostenrijk. Hij had niet verwacht dat hij nu weer in vreemdelingenbewaring zou worden gezet en had gedacht dat hij de asielaanvraag in vrijheid mocht afwachten. Het geeft eiser veel stress en de maatregel is daarom ook onevenredig bezwarend.
8. De rechtbank oordeelt ten eerste dat eiser niet heeft geconcretiseerd waarom hij onvoldoende zou zijn bevraagd over de mogelijkheden van toepassing van een lichter middel. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij met onbekende bestemming is vertrokken en al vier keer als Dublinclaimant is overgedragen aan Nederland. Bovendien heeft eiser in 2020 en 2023 asielverzoeken ingediend die niet tot een verblijfsvergunning hebben geleid waarna hij geen gehoor heeft gegeven aan zijn terugkeerbesluit. Een lichter middel is om voorgaande redenen niet voorhanden. Dat eiser andere verwachtingen had, betekent niet dat de minister aan die verwachtingen moet voldoen. Dat de maatregel onevenredig bezwarend zou zijn vanwege de gevolgen voor eisers psychische gezondheid heeft eiser niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. De enkele stelling is onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.