ECLI:NL:RBDHA:2024:22918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.43505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Indiase nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 6 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 18 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet langer betwistte, wat tijdens de zitting werd bevestigd. Eiser had eerder al beroep ingesteld tegen een vergelijkbare maatregel van bewaring, waarover de rechtbank al had geoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht en de mogelijkheid dat eiser zijn asielprocedure zou gebruiken om aan de maatregel te ontkomen. Eiser had verzocht om een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had aangetoond dat dit niet mogelijk was.

De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 november 2024 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.43505
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mvr. Khokhar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Indiase nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1996] .
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet langer betwist, zoals bevestigd tijdens de zitting. Eiser had de gronden van beroep namelijk ingediend voordat de uitspraak in de zaak NL24.42994 bekend was geworden. Dat betrof het beroep tegen de voorafgaande maatregel van bewaring, die was gestoeld op dezelfde feitelijke gronden. De rechtbank heeft daarover al een oordeel gegeven in de genoemde uitspraak. De rechtbank ziet in deze procedure geen aanleiding daar anders over te oordelen en vindt dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.

Lichter middel

4. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van
een lichter middel. Eiser wil zijn asielprocedure in het asielzoekerscentrum in Ter Apel kunnen afwachten. Hij is momenteel afgekickt van drugsgebruik en zal meewerken aan uitzetting nadat zijn asielaanvraag wordt afgewezen.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan blijkt dat er sprake is van een risico op onttrekking. De minister heeft kunnen betrekken dat door het gedrag van betrokkene (blijkt dat) hij de asielaanvraag ook kan gebruiken om onder de maatregel uit te komen en dat het door de vele gronden het aannemelijker lijkt dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel zijn vertrekprocedure zal belemmeren. De minister heeft ook voldoende gemotiveerd dat de maatregel niet onevenredig bezwarend is, ondanks dat eiser verklaart hartpatiënt te zijn, nu dit eiser niet detentieongeschikt maakt. Er is in detentie gelijkwaardige gezondheidszorg . Deze beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.