ECLI:NL:RBDHA:2024:22917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in asielprocedure met betrekking tot voortvarendheid en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, van Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 11 november 2024, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de omzetting van de eerdere maatregel te laat had plaatsgevonden en dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld in het asieltraject, aangezien hij nog geen asielgehoor had gehad. Tijdens de zitting op 18 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de eerdere maatregel van bewaring te laat was omgezet, maar dat dit niet leidde tot de conclusie dat de huidige maatregel onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de minister niet onredelijk lang had gewacht met het behandelen van de asielaanvraag, en dat de termijn van een week sinds de oplegging van de maatregel nog niet als onredelijk kon worden beschouwd. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44406
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.D. Sikorska. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1991] .
Gevolgen van de te late omzetting van de vorige maatregel
2. Eiser voert aan dat de omzetting van de aan de
huidige maatregel voorafgaande maatregel van bewaring te laat heeft plaatsgevonden. Eiser stelt ten eerste dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel betekent dat ook de tweede maatregel onrechtmatig is. Verder stelt eiser dat door de te laten omzetting de minister onvoldoende voortvarend gehandeld in het asieltraject. Eiser heeft nog geen asielgehoor gehad. Het opleggen dan wel voortduren van de maatregel van 11 november 2024 is daarom onrechtmatig en er dient een schadevergoeding te worden toegekend.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van vandaag, 20 november 2024, in de zaak NL24.43480, volgt dat de eerder opgelegde maatregel van bewaring van 5 november 2024 te laat is omgezet en dat eiser daardoor twee dagen op een onjuiste grondslag en daarmee onrechtmatig in bewaring heeft doorgebracht. Hoewel de rechtbank
een gebrek in de eerste maatregel heeft vastgesteld, geldt als uitgangspunt dat dit gebrek de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van het begin af aan onrechtmatig maakt. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als sprake is van een ernstige schending van het fundamentele recht om in vrijheid te worden gesteld.¹ Naar het oordeel van de rechtbank is van een ernstige schending van het fundamentele recht om in vrijheid te worden gesteld geen sprake, nu eiser een korte termijn op onjuiste grondslag in bewaring heeft gezeten.. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Voortvarendheid
5. De rechtbank begrijpt eisers toelichting op zitting zo dat hij bedoelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, doordat de maatregel te laat is omgezet en daardoor tijd verloren is gegaan die had moeten worden besteed aan het behandelen van eisers asielaanvraag. Die tijd is ook nadien niet ingehaald.
6. Ter zitting heeft de minister gezegd dat nog niet bekend is wanneer eisers asielgehoor plaatsvindt.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling² moet de termijn van zes weken, genoemd in artikel 59b van de Vreemdelingenwet worden gezien als de maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat de vreemdeling zo kort mogelijk in bewaring wordt gehouden. De rechtbank begrijpt hieruit dat de minister in principe niet vijf weken mag stilzitten om vervolgens in de laatste week te beslissen, maar de behandeling van de asielaanvraag wel voortvarend ter hand moet nemen. In dit geval is sinds het opleggen van de maatregel een week verstreken en is nog niet bekend wanneer eisers asielprocedure ter hand zal worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat de termijn van een week – afgezet tegen de totale termijn van zes weken – echter nog niet zo lang is dat dit leidt tot de conclusie dat de minister op dit moment al onvoldoende voortvarend handelt. Die conclusie wordt niet anders als de rechtbank daarbij betrekt dat de minister de maatregel twee dagen te laat heeft omgezet. De beroepsgrond slaagt dus niet.
2 Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1156
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of deze maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.