ECLI:NL:RBDHA:2024:22895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/09/674137 KG ZA 24-969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding onderhoud bedrijfsdeuren defensielocaties Nederland en geschiktheidseisen Kwaliteitsborging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over de aanbesteding van onderhoud aan bedrijfsdeuren op defensielocaties in Nederland. Eiseres, [handelsnaam 1], had zich ingeschreven voor de aanbesteding, maar haar inschrijving werd terzijde gelegd door het Rijksvastgoedbedrijf omdat zij niet voldeed aan de geschiktheidseis Kwaliteitsborging, specifiek het ontbreken van een ISO-certificaat. Eiseres vorderde in kort geding dat het Rijksvastgoedbedrijf de voorlopige gunningsbeslissingen zou intrekken en de aanbestedingsprocedure zou staken. De rechtbank oordeelde dat het Rijksvastgoedbedrijf terecht had besloten om de inschrijving van [handelsnaam 1] terzijde te leggen, omdat deze niet tijdig kon aantonen dat haar kwaliteitsmanagementsysteem voldeed aan de eisen van de ISO 9001-norm. De rechtbank concludeerde dat de inschrijvingen van [handelsnaam 1] niet aan de geschiktheidseisen voldeden en dat de vorderingen van [handelsnaam 1] daarom werden afgewezen. Multi-Deur en [bedrijfsnaam], die als tussenkomende partijen waren opgetreden, kregen ook geen gelijk, omdat hun vorderingen geen belang meer hadden na de afwijzing van die van [handelsnaam 1]. De proceskosten werden toegewezen aan het Rijksvastgoedbedrijf, Multi-Deur en [bedrijfsnaam].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/674137 / KG ZA 24-969
Vonnis in kort geding van 19 december 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V., h.o.d.n. [handelsnaam 1]te [vestigingsplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres,
advocaten mrs. I.J. van den Berge en S.A.M. van de Meent te Zwolle,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, althans het Rijksvastgoedbedrijf)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. T.A. Burger en T.M.O. Bottinga te Den Haag,
waarin zijn tussengekomen:
MULTI-DEUR SERVICE B.V.te Zeewolde,
advocaat mr. T.A. Scheffer-Terlien te Rotterdam,
en
[bedrijfsnaam] B.V.te Lexmond , gemeente [gemeente 2] ,
advocaat mr. A.M. Worst te Zwolle.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [handelsnaam 1] ’, ‘het Rijksvastgoedbedrijf’, ‘Multi-Deur’ en ‘ [bedrijfsnaam] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [handelsnaam 1] van 18 oktober 2024 met producties 1 tot en met 18;
- de incidentele conclusie van Multi-Deur tot primair tussenkomst en subsidiair voeging;
- de akte van [handelsnaam 1] houdende overlegging productie 19 en wijziging van eis;
- de incidentele conclusie van [bedrijfsnaam] tot primair tussenkomst en subsidiair voeging;
- de conclusie van antwoord van het Rijksvastgoedbedrijf, met productie 1;
- de e-mail van mr. Worst van 27 november 2024, met producties 1 en 2;
- het bericht van mr. Van den Berge van 27 november 2024, met bijgevoegd de gedeeltelijk aan Multi-Deur en [bedrijfsnaam] verstrekte producties 11 en 16D;
- de op 28 november 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [handelsnaam 1] , het Rijksvastgoedbedrijf, Multi-Deur en [bedrijfsnaam] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op uiterlijk 19 december 2024.

2.De incidenten tot tussenkomst/voeging

2.1.
Multi-Deur en [bedrijfsnaam] hebben primair gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [handelsnaam 1] en het Rijksvastgoedbedrijf. Subsidiair vorderen zij zich te mogen voegen aan de zijde van het Rijksvastgoedbedrijf. Ter zitting hebben [handelsnaam 1] en het Rijksvastgoedbedrijf verklaard dat zij geen verweer wensen te voeren tegen de incidentele vorderingen. Die vorderingen zijn daarmee toewijsbaar. Multi-Deur en [bedrijfsnaam] worden – zoals primaire door hen gevorderd – toegelaten als tussenkomende partijen, aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende belang hebben. Voorts is niet gebleken dat de door hen gevorderde tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd voor het onderhoud aan bedrijfsdeuren op defensielocaties in Nederland (hierna: ‘de Opdracht’). Op deze aanbestedingsprocedure is het Aanbestedingsreglement Werken 2016 (ARW 2016) van toepassing verklaard.
3.2.
De Opdracht is blijkens de toepasselijke Aanbestedingsleidraad van 3 juni 2024 onderverdeeld in zes percelen. Per perceel wordt één opdrachtnemer gecontracteerd. De Opdracht wordt per perceel gegund aan de inschrijver met de economisch meest voordelige inschrijving. De economisch meest voordelige inschrijving wordt vastgesteld op basis van de laagste prijs en wordt bepaald door financiële criteria.
3.3.
In paragraaf 6.1.1 valt te lezen dat inschrijvers in beginsel maximaal twee percelen gegund kunnen krijgen. Gunning van meer dan twee percelen is uitsluitend mogelijk als een inschrijver op een ander perceel dan wel andere percelen dan waarvoor hij/zij volgens de aanbestedingsregels in aanmerking komt de enige geldige inschrijving heeft gedaan.
3.4.
In paragraaf 4.2 van de Aanbestedingsleidraad zijn de geschiktheidseisen op het gebied van technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid beschreven. Daarbij is bepaald dat inschrijvers die niet aan de geschiktheidseisen voldoen, van verdere deelname aan de aanbestedingsprocedure worden uitgesloten. Voor deze procedure is van belang de in het kader van beroepsbekwaamheid gestelde geschiktheidseis Kwaliteitsborging.
3.5.
[handelsnaam 1] beschikt niet over het vereiste ISO-certificaat, dat op grond van paragraaf 7.3 van de Aanbestedingsleidraad binnen zeven kalenderdagen na een verzoek daartoe van het Rijksvastgoedbedrijf dient te worden overgelegd. [handelsnaam 1] is na het uitschrijven van de aanbesteding wel het voor het verkrijgen van dit certificaat te doorlopen certificeringsproces gestart, maar dat proces was ten tijde van haar inschrijving op de aanbesteding en ook ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet afgerond. [handelsnaam 1] heeft het Rijksvastgoedbedrijf met het oog op het verkrijgen van de benodigde certificering verzocht om de aanbestedingsprocedure met minimaal vier maanden op te schorten dan wel de geschiktheidseis te laten vervallen en om te zetten in een contractseis, waaraan per ingangsdatum van de te sluiten overeenkomst(en) moet zijn voldaan. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft deze vraag in het kader van Nota van Inlichtingen 3 van 11 juli 2024 als vraag 23 als volgt beantwoord:
3.6.
[handelsnaam 1] heeft tijdig ingeschreven op de percelen 1 tot en met 4. In het daarbij door haar ingediende Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) heeft [handelsnaam 1] onder meer verklaard dat zij op dat moment voldeed aan de gestelde geschiktheidseisen. Bij haar inschrijvingen heeft [handelsnaam 1] een op 15 augustus 2024 opgesteld Statement of Direction gevoegd. Dit document is ondertekend door zowel de managing director en de VGM-coördinator van [handelsnaam 1] als de heer Evert Freijzer , h.o.d.n. EF Projectadvies (hierna: ‘ Freijzer ’). In dit Statement of Direction valt – samengevat – te lezen dat [handelsnaam 1] binnen haar sector de hoogste kwaliteits- en veiligheidsnormen hanteert en dat door haar met het oog op de monitoring van deze eisen en normen een kwaliteitsmanagementsysteem is opgezet met een aantal in het Statement of Direction beschreven aandachtspunten.
3.7.
Uit het proces-verbaal van opening inschrijvingen van 28 augustus 2024 volgt dat op de percelen 1 en 2 inschrijvingen zijn ontvangen van [handelsnaam 1] en Multi-Deur en op de percelen 3 en 4 inschrijvingen van [handelsnaam 1] , Multi-Deur en [bedrijfsnaam] .
3.8.
Bij voorlopige gunningsbeslissingen van 23 september 2024 heeft het Rijksvastgoedbedrijf aan [handelsnaam 1] bericht dat hij de inschrijvingen van [handelsnaam 1] op de percelen 1 tot en met 4 terzijde heeft gelegd wegens het niet voldoen aan de geschiktheidseis Kwaliteitsborging. Uit deze beslissingen volgt dat het Rijksvastgoedbedrijf voornemens is de percelen 1, 2 en 4 te gunnen aan Multi-Deur en perceel 3 aan [bedrijfsnaam] . Het Rijksvastgoedbedrijf heeft deze beslissingen onder meer als volgt gemotiveerd:
[Informatie verwijderd in verband met privacy-gevoelige informatie]
3.9.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft naar aanleiding van een verzoek van [handelsnaam 1] om de terzijdelegging van haar inschrijvingen te heroverwegen, op 25 september 2024 aan [handelsnaam 1] bericht dat zij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om in het kader van de geschiktheidseis Kwaliteitsborging binnen zeven dagen met bewijsmiddelen aan te tonen dat haar kwaliteitsmanagementsysteem gelijkwaardig is aan de eisen die de norm NEN-ISO 9001:2015 (hierna: ‘de ISO 9001-norm’) daaraan stelt.
3.10.
Bij brief van 1 oktober 2024 heeft [handelsnaam 1] ter onderbouwing van haar stelling dat haar kwaliteitsmanagementsysteem gelijkwaardig is aan de ISO 9001-norm de volgende documenten overgelegd:
het reeds bij inschrijving overgelegde Statement of Direction van 15 augustus 2024;
het Kwaliteitshandboek van [handelsnaam 1] (versie 15 augustus 2024;
een brief van Freijzer van 30 september 2024;
het rapport van een door Freijzer uitgevoerde interne audit;
het certificaat ‘interne audit cursus’ op naam van Freijzer van 8 juni 2023.
[handelsnaam 1] heeft in deze brief tevens gemeld dat haar certificering voor de norm ISO 9001 gepland staat voor 12 december 2024.
3.11.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft op 10 oktober 2024 aan [handelsnaam 1] bericht dat zij met de door haar op 1 oktober 2024 overgelegde bewijsmiddelen niet heeft aangetoond dat haar kwaliteitsmanagementsysteem gelijkwaardig is aan de ISO 9001-norm en dat om die reden de beslissingen van 23 september 2024 tot terzijdelegging van de inschrijvingen van [handelsnaam 1] wegens het niet voldoen aan de geschiktheidseis Kwaliteitsborging wordt gehandhaafd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft die beslissing als volgt gemotiveerd:
[informatie verwijderd in verband met privacy-gevoelige informatie]

4.Het geschil

4.1.
[handelsnaam 1] vordert na wijziging van eis – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
i. het Rijksvastgoedbedrijf te gebieden de voorlopige gunningsbeslissingen ten aanzien van de percelen 1 tot en met 4 in te trekken en het Rijksvastgoedbedrijf te verbieden de opdracht voor perceel 1 te gunnen aan Multi-Deur en – afhankelijk van de voorkeur van Multi-Deur – het Rijksvastgoedbedrijf te verbieden oftewel de opdracht voor perceel 2 te gunnen aan Multi-Deur, oftewel de opdracht voor perceel 3 te gunnen aan [bedrijfsnaam] , oftewel de opdracht voor perceel 4 te gunnen aan Multi-Service;
het Rijksvastgoedbedrijf, voor zover hij nog tot gunning wenst over te gaan, te gebieden nieuwe gunningsbeslissingen ten faveure van [handelsnaam 1] te nemen ten aanzien van de percelen die haar rechtens toekomen;
subsidiair:
i. het Rijksvastgoedbedrijf te gebieden de voorlopige gunningsbeslissingen ten aanzien van de percelen 1 tot en met 4 in te trekken en het Rijksvastgoedbedrijf te verbieden de opdracht voor perceel 1 te gunnen aan Multi-Deur en – afhankelijk van de voorkeur van Multi-Deur – het Rijksvastgoedbedrijf te verbieden oftewel de opdracht voor perceel 2 te gunnen aan Multi-Deur, oftewel de opdracht voor perceel 3 te gunnen aan [bedrijfsnaam] , oftewel de opdracht voor perceel 4 te gunnen aan Multi-Service;
het Rijksvastgoedbedrijf te gebieden de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden;
het Rijksvastgoedbedrijf, voor zover hij nog tot gunning van de percelen 1 tot en met 4 wenst over te gaan, te gebieden de Opdracht opnieuw aan te besteden;
zowel primair als subsidiair op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van het Rijksvastgoedbedrijf in de proceskosten.
4.2.
Daartoe voert [handelsnaam 1] – samengevat – aan dat zij met de op 1 oktober 2024 door haar overgelegde documenten heeft aangetoond dat haar kwaliteitsmanagementsysteem materieel voldoet aan kwalitatieve eisen die de ISO 9001-norm daaraan stelt. Daarmee is volgens [handelsnaam 1] op 15 augustus 2024 door haar voldaan aan de geschiktheidseis Kwaliteitsborging. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft haar inschrijvingen dan ook op onjuiste gronden terzijde gelegd, hetgeen volgens [handelsnaam 1] jegens haar onrechtmatig is. Ter onderbouwing van haar subsidiaire vordering tot het staken van de aanbestedingsprocedure en haar vordering tot heraanbesteding stelt [handelsnaam 1] dat het Rijksvastgoedbedrijf in zijn beslissing van 10 oktober 2024 de geschiktheidseis Kwaliteitsborging na indiening van de inschrijvingen in strijd met het transparantiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft gewijzigd door hier elementen aan toe te voegen, die niet zijn vermeld in het antwoord op vraag 23 in de Nota van Inlichtingen 3 en daaruit evenmin logischerwijs voortvloeien.
4.3.
Het Rijksvastgoedbedrijf, Multi-Deur en [bedrijfsnaam] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
Multi-Deur vordert – zakelijk weergegeven – [handelsnaam 1] niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen althans deze af te wijzen en het Rijksvastgoedbedrijf, voor zover hij nog tot gunning wenst over te gaan, te verbieden de Opdracht voor perceel 1, 2 en 4 te gunnen aan een ander dan Multi-Deur, zulks met veroordeling van [handelsnaam 1] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.5.
Verkort weergegeven stelt Multi-Deur daartoe dat zij er belang bij heeft dat de Opdracht voor perceel 1, 2 en 4 definitief aan haar gegund wordt en dat zij daarom belang heeft bij afwijzing van de vorderingen van [handelsnaam 1] , nu die definitieve gunning door toewijzing van die vorderingen in gevaar kan komen.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van [handelsnaam 1] en het Rijksvastgoedbedrijf met betrekking tot de vorderingen van Multi-Deur hierna worden besproken.
4.7.
[bedrijfsnaam] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [handelsnaam 1] niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen althans deze af te wijzen en het Rijksvastgoedbedrijf, voor zover hij nog tot gunning wenst over te gaan, te gebieden de Opdracht voor perceel 3 te gunnen aan [bedrijfsnaam] , zulks met veroordeling van [handelsnaam 1] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.8.
Verkort weergegeven stelt [bedrijfsnaam] daartoe dat zij er belang bij heeft dat de Opdracht voor perceel 3 definitief aan haar gegund wordt en dat zij daarom belang heeft bij afwijzing van de vorderingen van [handelsnaam 1] , nu die definitieve gunning door toewijzing van die vorderingen in gevaar kan komen.
4.9.
Voor zover nodig zullen de standpunten van [handelsnaam 1] en het Rijksvastgoedbedrijf met betrekking tot de vorderingen van [bedrijfsnaam] hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Beoordeeld moet in deze procedure worden of het Rijksvastgoedbedrijf de inschrijvingen van [handelsnaam 1] terzijde heeft mogen leggen wegens het niet voldoen aan de geschiktheidseis Kwaliteitsborging.
Rijksvastgoedbedrijf heeft [handelsnaam 1] terecht toegelaten om gelijkwaardigheid kwaliteitsmanagementsysteem aan te tonen
5.2.
In het kader van die beoordeling neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat – naar niet ter discussie staat – [handelsnaam 1] niet tijdig beschikte over een door een Nederlandse accreditatieinstelling verstrekte certificering van haar kwaliteitsmanagement-systeem op basis van de ISO 9001-norm. [handelsnaam 1] kon als gevolg daarvan het in de Aanbestedingsleidraad vereiste ISO-certificaat niet op het daarvoor bepaalde tijdstip overleggen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in het antwoord op vraag 23 van Nota van Inlichtingen 3 van 11 juli 2024 iedere inschrijver, die niet beschikt over het verlangde ISO-certificaat, op de voet van artikel 2.96 lid 2 van de Aanbestedingswet 2012 (Aw 2012) in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat de voorgestelde maatregelen op het gebied van kwaliteitsbewaking voldoen aan de kwalitatieve eisen die de ISO 9001-norm daaraan stelt. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in zijn conclusie met juistheid opgemerkt dat in dat verband, vanwege de toepasselijkheid van het Aanbestedingsreglement Werken 2016 (ARW 2016) op deze aanbesteding, strikt genomen verwezen had moeten worden naar artikel 2.17.3 ARW 2016. Die vergissing raakt echter – naar alle partijen impliciet erkennen – niet aan de rechtsgeldigheid van de aanbesteding. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het hierbij gaat om vrijwel identieke bepalingen. Hierdoor was voor inschrijvers volstrekt duidelijk wat van hen werd verlangd in het geval zij het vereiste ISO-certificaat niet (tijdig) konden overleggen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft blijkens het antwoord op vraag 23 daartoe iedere inschrijver gelegenheid geboden, omdat volgens hem gesteld kan worden dat het inschrijvers, gelet op de inschrijvingstermijn en het feit dat voor deze werkzaamheden voorheen geen ISO-certificaat werd vereist, in dit geval niet kan worden aangerekend dat zij het gevraagde ISO-certificaat niet tijdig konden verwerven.
5.3.
[bedrijfsnaam] heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat het Rijksvastgoedbedrijf inschrijvers, en meer in het bijzonder [handelsnaam 1] , ten onrechte gelegenheid heeft geboden om bewijzen van gelijkwaardige maatregelen op het gebied van kwaliteitsbewaking over te leggen. Volgens [bedrijfsnaam] had [handelsnaam 1] de vereiste certificering al ruim voor de onderhavige aanbesteding kunnen en moeten aanvragen en heeft [handelsnaam 1] voorts niet aangetoond dat zij zich, na het uitschrijven van de aanbesteding, voldoende heeft ingespannen om de vereiste ISO-certificering alsnog tijdig te verkrijgen. In dat standpunt kan [bedrijfsnaam] niet worden gevolgd. Het lag naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van [bedrijfsnaam] om vóór de deadline voor het indienen van de inschrijvingen haar beklag over het bieden van gelegenheid tot het leveren van bewijs van gelijkwaardigheid bij het Rijksvastgoedbedrijf te doen en desgewenst rechtsmaatregelen te treffen. Nu zij daartoe niet is overgegaan, heeft [bedrijfsnaam] gelet op de zogenaamde Grossman-doctrine, haar recht om hierover in deze procedure te klagen verwerkt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat [handelsnaam 1] niet kan worden verweten dat zij het verlangde ISO-certificaat niet op het daarvoor bepaalde tijdstip heeft overgelegd.
Heeft Rijksvastgoedbedrijf te veel getoetst?
5.4.
Vervolgens is de vraag of [handelsnaam 1] met de door haar op 1 oktober 2024 aan het Rijksvastgoedbedrijf overgelegde documenten heeft aangetoond dat de door haar in het overgelegde Kwaliteitshandboek opgenomen kwaliteitsmaatregelen ten tijde van haar inschrijvingen voldeden aan de daaraan door de ISO 9001-norm gestelde kwaliteitseisen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft op 10 oktober 2024 geconcludeerd dat [handelsnaam 1] dit bewijs niet heeft geleverd. Vooropgesteld wordt dat op het Rijksvastgoedbedrijf de verplichting rustte om inhoudelijk te toetsen of het bewijs van gelijkwaardigheid door [handelsnaam 1] is geleverd. Nu noch de Aanbestedingswet noch de Aanbestedingsleidraad voorziet in een procedure voor het beoordelen van gelijkwaardigheid, ligt voor de hand dat het Rijksvastgoedbedrijf – zoals hij stelt te hebben gedaan – de door [handelsnaam 1] overgelegde bewijsstukken toetst aan de materiële eisen van de ISO 9001-norm. Uit de beantwoording van vraag 23 in de Nota van Inlichtingen 3 kan – anders dan [handelsnaam 1] lijkt te betogen – niet worden geconcludeerd dat het Rijksvastgoedbedrijf die toets in het kader van deze aanbesteding moest beperken tot een toets op enkel de aanwezigheid van een verklaring van een onafhankelijke (ter zake kundige) derde omtrent de gelijkwaardigheid en bewijs van de aanwezigheid van een PDCA-cyclus. Uit de door het Rijksvastgoedbedrijf in de beantwoording van vraag 23 gebruikte bewoordingen
‘in ieder geval’volgt reeds dat het hier niet gaat om een limitatieve opsomming van aan te leveren bewijsstukken.
5.5.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft onweersproken aangevoerd dat hij de door [handelsnaam 1] ingediende documenten heeft laten beoordelen door twee interne NEN-ISO 9001 deskundige, waaronder een Lead Auditor ISO9001/SCB. Het Rijksvastgoedbedrijf baseert in de beslissing van 10 oktober 2024 zijn conclusie dat het bewijs van gelijkwaardigheid niet door [handelsnaam 1] is geleverd in de kern op twee argumenten. In de eerste plaats constateert het Rijksvastgoedbedrijf dat uit de door [handelsnaam 1] overgelegde bewijsstukken niet althans onvoldoende kan worden afgeleid dat de daarin beschreven bedrijfsprocessen de meest relevante zijn en daadwerkelijk in de organisatie van [handelsnaam 1] zijn geïmplementeerd. Daarnaast constateert het Rijksvastgoedbedrijf dat in de bewijsstukken en meer in het bijzonder het Kwaliteitshandboek van [handelsnaam 1] de PDCA-cyclus niet duidelijk is beschreven. In dat verband heeft het Rijksvastgoedbedrijf in de beslissing van 10 oktober 2024 meer in het bijzonder overwogen dat het Kwaliteitshandboek van [handelsnaam 1] geen duidelijke procedure bevat voor het doorvoeren van verbeteringen, anders dan een voornemen om veranderingen in het Kwaliteitshandboek op te nemen.
Strijd met transparantie- en gelijkheidsbeginsel
5.6.
[handelsnaam 1] stelt dat het Rijksvastgoedbedrijf in het kader van de beoordeling van de gelijkwaardigheid de geschiktheidseis Kwaliteitsborging na indiening van de inschrijvingen in strijd met het transparantiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft gewijzigd door in het kader van die beoordeling elementen aan deze geschiktheidseis toe te voegen, die niet zijn vermeld in het antwoord op vraag 23 in de Nota van Inlichtingen 3 en daaruit evenmin logischerwijs voortvloeien. In die stelling kan [handelsnaam 1] niet worden gevolgd. In de geschiktheidseis ligt besloten dat een inschrijver moet voldoen aan de materiële vereisten, die de ISO 9001-norm aan een kwaliteitsmanagementsysteem stelt. In paragraaf 0.3.1 van de ISO 9001-norm valt te lezen dat deze norm een procesbenadering bevordert bij het ontwikkelen, implementeren en verbeteren van de doeltreffendheid van een kwaliteitsmanagementsysteem om de klanttevredenheid te verhogen door te voldoen aan de eisen van klanten. Deze benadering stelt een organisatie in staat de onderlinge relaties en afhankelijkheden tussen de processen van het systeem te beheersen, zodat de algehele prestaties van de organisatie verbeterd kunnen worden. Deze procesbenadering gaat gepaard met het op systematische wijze definiëren en managen van processen en de desbetreffende interacties teneinde de beoogde resultaten te behalen. Het managen van de processen en het systeem als een geheel
kanworden gerealiseerd door gebruik te maken van de PDCA-cyclus met een algehele focus op risico-gebaseerd denken, dat gericht is op het behalen van voordeel uit kansen en het voorkomen van ongewenste resultaten. [handelsnaam 1] maakt naar eigen zeggen gebruik van de PDCA-cyclus. In paragraaf 0.3.2 van de ISO 9001-norm is de PDCA-cyclus als volgt beschreven:
Toepassing van de PDCA-cyclus door [handelsnaam 1] vereist dus dat de in het kader van de Plan-fase van de PDCA-cyclus vastgestelde bedrijfsprocessen in het kader van de ‘Do-fase’ in haar organisatie worden geïmplementeerd. De door het Rijksvastgoedbedrijf gehanteerde eis dat uit de overgelegde bewijsstukken moet blijken dat de daarin door [handelsnaam 1] beschreven bedrijfsprocessen daadwerkelijk in haar organisatie worden toegepast, vloeit bij een gestelde toepassing van de PDCA-cyclus dus rechtstreeks voort uit de ISO 9001-norm. Dit geldt eveneens voor de door het Rijksvastgoedbedrijf gehanteerde eis dat uit de bewijsstukken moet blijken van het bestaan van een duidelijke procedure voor het doorvoeren van verbeteringen. In de Act-fase van de PDCA-cyclus moet immers actie ondernomen worden om de prestaties, waar nodig, te verbeteren en ook daarvan dient [handelsnaam 1] in het kader van het aantonen van gelijkwaardigheid van haar kwaliteitsmanagementsysteem dus bewijs te leveren. Gelet hierop, is van de gestelde schending van het gelijkheids- en transparantiebeginsel door het stellen van nieuwe eisen geen sprake. De door [handelsnaam 1] (subsidiair) verlangde heraanbesteding is dan ook niet aan de orde.
Inhoudelijke toetsing Rijksvastgoedbedrijf
5.7.
Het is vervolgens de vraag of het Rijksvastgoedbedrijf in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat [handelsnaam 1] met de op 1 oktober 2024 door haar overgelegde bewijsstukken niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat a) de daarin beschreven bedrijfsprocessen daadwerkelijk in haar organisatie zijn geïmplementeerd en b) binnen haar organisatie is voorzien in een duidelijke procedure voor het doorvoeren van verbeteringen.
5.8.
Voor wat betreft de PDCA-cyclus heeft [handelsnaam 1] erop gewezen dat het Kwaliteitshandboek is ingevoerd om de processen in de organisatie te blijven monitoren, beoordelen en waar nodig te verbeteren. In het gehele Kwaliteitshandboek zit de PDCA-cyclus volgens [handelsnaam 1] verweven. De bedrijfsprocessen zijn opgebouwd volgens de PDCA-cyclus, waarbij per proces is ingegaan op de voorbereidende werkzaamheden (plan), het uitvoeren (do) en vervolgens de afronding op kantoor (check en act). Bovendien zijn volgens het Kwaliteitshandboek de doelstellingen, processen en benodigde middelen van het kwaliteitssysteem vastgesteld en geïmplementeerd (plan en do), worden deze doelstellingen processen en middelen gemonitord bijvoorbeeld door klanttevredenheidsonderzoek en directiebeoordelingen (check) en worden er indien nodig preventieve en corrigerende maatregelen genomen (act). Daarmee wordt continu het kwaliteitsmanagementsysteem verbeterd, een en ander conform normelement 10 van de ISO-9001-norm. Ook heeft [handelsnaam 1] gewezen op de jaarlijkse directiebeoordeling (de zogenaamde managementreviews), waarbij onder andere het kwaliteitsmanagement systeem wordt geëvalueerd en beoordeeld op actualiteit en waarbij corrigerende en preventieve maatregelen en nieuwe doelstellingen voor het komende jaar worden vastgesteld. Hieruit blijkt volgens [handelsnaam 1] dat zij zich richt op continue verbetering van haar kwaliteit.
5.9.
[handelsnaam 1] leunt verder in dat verband zwaar op het verslag van de op 15 augustus 2024 door Freijzer uitgevoerde interne audit en de naar aanleiding van dit verslag door Freijzer verstuurde brieven van 30 september 2024 en 16 oktober 2024, waarin Freijzer onder meer concludeert dat:
  • [handelsnaam 1] in het bezit is van een goed gedefinieerd kwaliteitsmanagementsysteem;
  • het kwaliteitsmanagementsysteem van [handelsnaam 1] materieel voldoet aan de eisen uit de ISO 9001-normen en dat in die mede op basis van het Kwaliteitshandboek gebaseerde conclusie ligt besloten dat sprake is van een PDCA-cyclus;
  • het kwaliteitsmanagementsysteem van [handelsnaam 1] adequaat is ingericht om de kwaliteit van de producten en diensten te waarborgen en [handelsnaam 1] de noodzakelijke processen en procedures heeft geïmplementeerd om klanttevredenheid en voortdurende verbetering te bevorderen;
  • [handelsnaam 1] zich bewust is van de noodzaak om te voldoen aan de geldende regelgeving en dat is verankerd in haar bedrijfsvoering;
  • [handelsnaam 1] zich blijft inzetten voor de hoogste kwaliteitsstandaarden en streeft naar continue verbetering in alle processen.
5.10.
De voorzieningenrechter volgt Multi-Deur en [bedrijfsnaam] niet in hun betoog dat Freijzer niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijke ter zake kundige derde. De enkele omstandigheid dat Freijzer door [handelsnaam 1] is ingehuurd om een interne audit uit te voeren, is onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat Freijzer beschikt over het voor het uitvoeren van een interne audit vereiste geschiktheidscertificaat.
5.11.
Niettemin kan de vereiste gelijkwaardigheid van het kwaliteitsmanagementsysteem van [handelsnaam 1] op basis van het algemene verweer van [handelsnaam 1] (zie onder5.8.) en op basis van de voormelde conclusies van Freijzer (zie onder 5.9.) niet worden aangenomen. Daartoe is van belang dat het Rijksvastgoedbedrijf heeft geconstateerd dat noch uit het interne audit-verslag en het Statement of Direction noch uit het Kwaliteitshandboek van [handelsnaam 1] , waarnaar Freijzer in zijn verslag meermaals verwijst, blijkt dat, en zo ja op welke wijze, [handelsnaam 1] ten aanzien van de door Freijzer benoemde c.q. de in het Kwaliteitshandboek genoemde bedrijfsprocessen daadwerkelijk alle onderdelen van de PDCA-cyclus toepast. Met het Rijksvastgoedbedrijf constateert de voorzieningenrechter dat dit in ieder geval speelt ten aanzien van in de paragrafen 1.12 (Verantwoordelijkheid en rollen), 2.1 (Nieuwe deuren), 3.9 (Risico’s op het werk) en 3.13 (Nazorg/klanttevredenheid) van het Kwaliteitshandboek beschreven bedrijfsprocessen. In die paragrafen is niet dan wel onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat, en zo ja op welke wijze, opvolging wordt gegeven aan de onderdelen Check en Act, die op grond van de ISO 9001-norm verplicht zijn voorgeschreven bij het gebruik – zoals hier aan de orde – van de PDCA-cyclus. [handelsnaam 1] heeft ter zitting op de vraag van de voorzieningenrechter waar in het Kwaliteitshandboek is vermeld dat procedures worden verbeterd (onderdeel Act), uitsluitend verwezen naar paragraaf 3.12 van dit handboek. In deze paragraaf is echter de procedure voor het doorvoeren van verbeteringen uiterst summier beschreven en in de interne audit is niet onderbouwd dat die procedure daadwerkelijk is/wordt toegepast.
5.12.
Daarnaast is van belang dat op grond van paragraaf 5.2.2 van de ISO 9001-norm het kwaliteitsbeleid in het kader van de PDCA-cyclus beschikbaar moet zijn en als gedocumenteerde informatie moet worden onderhouden. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in de conclusie van antwoord onvoldoende weersproken toegelicht dat in dat verband in het Kwaliteitshandboek de in de paragrafen 8.4.1, 7.1.5.1, 7.2, 8.2.3.2, 8.5.1, 8.5.6, 8.6, 8.7.2, 9.1.1, 9.2, 9.3 en 10.2 van de ISO 9001-norm bedoelde registraties ontbreken. [handelsnaam 1] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bedoelde documentatie binnen de organisatie van [handelsnaam 1] wel degelijk aanwezig is en dat Freijzer dit heeft beoordeeld. [handelsnaam 1] miskent hiermee echter dat die documentatie op grond van de ISO 9001-norm aantoonbaar aanwezig moet zijn en dat van dat bestaan van die documentatie in deze procedure niets is gebleken.
5.13.
De slotsom is dan ook dat Nassau Deur in ieder geval ten aanzien van de PDCA-cyclus aan het Rijksvastgoedbedrijf geen bewijs van gelijkwaardigheid heeft geleverd. Reeds op grond hiervan heeft het Rijksvastgoedbedrijf tot het oordeel kunnen komen dat [handelsnaam 1] ten tijde van haar inschrijving niet aan de geschiktheidseis Kwaliteitsborging voldeed. Daarmee is er – anders dan [handelsnaam 1] heeft betoogd – geen reden om in te grijpen in de beslissing van het Rijksvastgoedbedrijf tot terzijdelegging van de inschrijvingen van [handelsnaam 1] .
5.14.
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de interne audit door Freijzer is uitgevoerd overeenkomstig de daaraan te stellen eisen, meer in het bijzonder de in dat verband door het Rijksvastgoedbedrijf aangehaalde ISO 19011-norm, waarvan de toepasselijkheid door [handelsnaam 1] in deze aanbestedingsprocedure ter discussie is gesteld. Ook kan in het midden blijven of het kwaliteitshandboek van [handelsnaam 1] ook op andere punten niet voldeed, zoals het Rijksvastgoedbedrijf heeft aangevoerd, maar [handelsnaam 1] heeft bestreden.
Vorderingen Multi-Deur en [bedrijfsnaam]
5.15.
Nu het Rijksvastgoedbedrijf voornemens is de Opdracht voor wat betreft de percelen 1, 2 en 4 definitief te gunnen aan Multi-Deur en voor wat betreft perceel 3 aan [bedrijfsnaam] , brengt voormelde beslissing mee dat Multi-Deur en [bedrijfsnaam] geen belang (meer) hebben bij toewijzing van hun vorderingen, zodat deze worden afgewezen. Multi-Deur en [bedrijfsnaam] hebben als gevolg van de afwijzing van de vorderingen van [handelsnaam 1] op dit moment evenmin belang bij (volledige) kennisneming van de producties 11 (Statement of Direction), 16D (interne audit-rapport) en 16E (Kwaliteitshandboek). Hetgeen in dat verband door hen is aangevoerd, behoeft bij deze stand van zaken geen (verdere) bespreking.
5.16.
Multi-Deur en [bedrijfsnaam] zullen worden veroordeeld in de kosten van het Rijksvastgoedbedrijf, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat het Rijksvastgoedbedrijf als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken.
5.17.
Ondanks de afwijzing moet [handelsnaam 1] in haar verhouding tot Multi-Deur en [bedrijfsnaam] worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van Multi-Deur en [bedrijfsnaam] was immers te voorkomen dat een of meerdere percelen aan [handelsnaam 1] zou(den) worden gegund, welk doel is bereikt. [handelsnaam 1] zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van Multi-Deur en [bedrijfsnaam] . Voorts zal [handelsnaam 1] , als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van het Rijksvastgoedbedrijf. De proceskosten van zowel Multi-deur, [bedrijfsnaam] als het Rijksvastgoedbedrijf worden begroot op:
- griffierecht € 688,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,--
5.18.
De door het Rijksvastgoedbedrijf, Multi-Deur en [bedrijfsnaam] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt Multi-Deur en [bedrijfsnaam] voor wat betreft de door hen ingestelde vorderingen jegens het Rijksvastgoedbedrijf in de kosten van het Rijksvastgoedbedrijf, tot dusver begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt [handelsnaam 1] in de overige proceskosten van zowel het Rijksvastgoedbedrijf, Multi-Deur als [bedrijfsnaam] van ieder € 1.973,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [handelsnaam 1] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [handelsnaam 1] € 92,-- extra aan de betreffende partij(en) betalen, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt [handelsnaam 1] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.
mw