ECLI:NL:RBDHA:2024:22893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/09/673774 KG ZA 24-934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking aanbestedingsprocedure voor variabel onderhoud Haringvlietsluizen

In deze kort geding procedure vorderde SPIE Nederland B.V. dat de Staat der Nederlanden (Rijkswaterstaat) het besluit tot intrekking van de aanbestedingsprocedure voor het variabel onderhoud van werktuigbouwkundige onderdelen van de Haringvlietsluizen zou intrekken. De aanbestedingsprocedure was op 17 september 2024 ingetrokken door Rijkswaterstaat, na een klacht van Vialis B.V. over de voorlopige gunningsbeslissing van 4 juli 2024, waarbij SPIE als beste inschrijver was gekwalificeerd. SPIE stelde dat er geen gebreken waren in de aanbestedingsprocedure en dat de intrekking onterecht was, wat haar belangen ernstig schaadde. Vialis, die als tussenkomende partij optrad, steunde de vorderingen van SPIE, maar voerde ook eigen vorderingen aan om de herbeoordeling van alle inschrijvingen te eisen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Rijkswaterstaat de aanbestedingsprocedure niet had mogen intrekken, omdat er geen deugdelijke grondslag voor deze beslissing was. De rechter oordeelde dat de gunningssystematiek transparant was en dat de inschrijvers voldoende informatie hadden ontvangen. De vorderingen van SPIE en Vialis werden toegewezen, en Rijkswaterstaat werd veroordeeld om het intrekkingsbesluit binnen 48 uur in te trekken en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/673774/ KG ZA 24-934
Vonnis in kort geding van 4 december 2024
in de zaak van
SPIE NEDERLAND B.V.te Breda,
eiseres,
advocaat mr. M.M. Fimerius te Rijswijk,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Programma’s Projecten en Onderhoud Rijkswaterstaat)
te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. I. van der Hoeven en F.J. Lewis te Utrecht,
waarin is tussengekomen:
VIALIS B.V.te Houten,
advocaten mrs. J.F. van Nouhuys en C.R.V. Lagendijk te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘SPIE’, ‘RWS’ en ‘Vialis’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 oktober 2024;
- de akte van SPIE houdende overlegging producties 1 tot en met 18;
- de incidentele conclusie van Vialis tot primair tussenkomst en subsidiair voeging;
- de conclusie van antwoord van RWS, met productie 1;
- de op 13 november 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door SPIE en RWS pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.Het incident tot tussenkomst/voeging

2.1.
Vialis heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen SPIE en RWS dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van RWS. Ter zitting hebben SPIE en RWS verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. Vialis is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
RWS heeft een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd voor het variabel onderhoud van werktuigbouwkundige onderdelen van de Haringvlietsluizen (hierna: ‘de Opdracht’).
3.2.
Blijkens paragraaf 7.1 en 7.2 van de op 20 oktober 2023 ten behoeve van deze aanbestedingsprocedure opgestelde aanbestedingsleidraad (hierna: ‘de Aanbestedingsleidraad’) wordt de Opdracht gegund aan de inschrijver met de economisch meest voordelige inschrijving met de beste prijs-kwaliteitverhouding (BPKV). In Bijlage I bij de Aanbestedingsleidraad zijn de BPKV-criteria als volgt uitgewerkt:
3.3.
Bijlage I bevat tevens onderstaand rekenblad aan de hand waarvan de fictieve inschrijvingssom kan worden berekend. De inschrijving met de laagste fictieve inschrijvingssom is blijkens paragraaf 7.2 van de Aanbestedingsleidraad de inschrijving met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
3.4.
Blijkens paragraaf 6.4.3 van de Aanbestedingsleidraad dient een inschrijver zowel voor het kwaliteitscriterium ‘Efficiënte werkprocessen’ als het kwaliteitscriterium ‘Beschikbaarheid object’ een plan van aanpak te verstrekken. De plannen van aanpak dienen te voldoen aan een aantal in deze paragraaf omschreven specifieke eisen. Tevens valt in deze paragraaf te lezen dat de inschrijvingen zullen worden beoordeeld conform de beoordelingssystematiek M.A.R.K. (Meerkleurig Argumentatief ReferentieKader).
3.5.
Bij Nota van Inlichtingen van 28 november 2023 heeft RWS de maximale kwaliteitswaarde van subcriterium 1.1. nader bepaald op € 5.000.000,-- en die van subcriterium 1.2 op € 2.500.000,--.
3.6.
Bij Nota van Inlichtingen van 10 april 2024 heeft RWS vraag 16 als volgt beantwoord:
3.7.
SPIE, Vialis en Dura Vermeer Infra landelijke projecten B.V. (hierna: ‘Dura Vermeer’) hebben vervolgens, nadat zij daartoe door RWS waren geselecteerd, tijdig op de Opdracht ingeschreven.
3.8.
Op 4 juli 2024 heeft RWS bekend gemaakt dat de inschrijving van SPIE is gekwalificeerd als de inschrijving met de beste prijs-kwaliteitverhouding en dat RWS voornemens is om de Opdracht aan SPIE te gunnen. RWS heeft deze voorlopige gunningsbeslissing gemotiveerd door het verstrekken aan alle inschrijvers van a) onderstaand overzicht van inschrijfsommen en fictieve inschrijvingssommen van alle inschrijvers, b) onderstaande scores van alle inschrijvers op de BPKV-criteria en c) onderstaande beschrijving van de kenmerken en relatieve voordelen van de inschrijving van SPIE.
3.9.
Op 23 augustus 2024 heeft RWS aan de inschrijvers bericht dat hij de voorlopige gunningsbeslissing van 4 juli 2024 intrekt en voornemens is over te gaan tot een herbeoordeling van alle inschrijvingen door een nieuw beoordelingsteam. Deze beslissing heeft RWS als volgt gemotiveerd:
De klacht waaraan in dit bericht door RWS wordt gerefereerd, is ingediend door Vialis.
3.10.
SPIE heeft op 26 augustus 2024 een klacht ingediend bij het Klachtenmeldpunt Aanbesteden Rijkswaterstaat (hierna: ‘het Klachtenmeldpunt’). Volgens SPIE heeft RWS het besluit tot intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en het voornemen tot herbeoordeling van alle inschrijvingen onvoldoende gemotiveerd. Daarbij heeft SPIE verzocht om een afschrift van de door Vialis ingediende klacht. Ook heeft SPIE verzocht om het inhoudelijke oordeel van het Klachtenmeldpunt op de klacht van Vialis kenbaar te maken en te verduidelijken hoe de aangekondigde herbeoordeling van alle inschrijvingen zal worden uitgevoerd.
3.11.
Op 17 september 2024 heeft RWS aan de inschrijvers kenbaar gemaakt dat de aanbestedingsprocedure wordt ingetrokken. Die beslissing heeft RWS als volgt gemotiveerd:
3.12.
Bij brief van 17 september 2024 heeft het Klachtenmeldpunt aan SPIE bericht dat haar klacht van 26 augustus 2024 pro forma wordt behandeld, omdat het besluit tot intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en herbeoordeling van alle inschrijvingen met de intrekking van de aanbesteding is komen te vervallen. Het Klachtenmeldpunt komt tot de conclusie dat de klacht van SPIE gegrond zou zijn geweest, omdat RWS ten aanzien van zijn besluit tot intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en het voornemen tot herbeoordeling van alle inschrijvingen niet aan zijn motiveringsplicht heeft voldaan.
3.13.
Op 23 september 2024 heeft SPIE bij het Klachtenmeldpunt een klacht ingediend tegen het besluit tot intrekking van de aanbestedingsprocedure. In haar klachtbrief stelt SPIE dat naar haar mening van een gebrek in de aanbestedingsprocedure geen sprake is en er geen beletsel bestaat om de Opdracht op basis van de doorlopen aanbestedingsprocedure aan haar te gunnen. Daarnaast stelt SPIE dat een heraanbesteding niet mogelijk is, omdat bij een heraanbesteding haar belangen op onaanvaardbare wijze zullen worden geschaad vanwege het feit dat de andere inschrijvers door de motivering van de voorlopige gunningsbeslissing inhoudelijk kennis hebben genomen van belangrijke onderdelen van haar inschrijving. Als gevolg van dit kennis- en informatievoordeel en de omstandigheid dat er geen mogelijkheid is om de Opdracht wezenlijk te wijzigen, zal volgens SPIE in het kader van een heraanbesteding van een gelijk speelveld geen sprake meer zijn.
3.14.
Het Klachtenmeldpunt heeft bij brief van 3 oktober 2024 de klacht van SPIE van 23 september 2024 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Klachtenmeldpunt overwogen dat RWS de beslissing tot intrekking van de aanbestedingsprocedure weloverwogen en deugdelijk gemotiveerd heeft genomen. Daarnaast heeft het Klachtenmeldpunt overwogen dat voor RWS nog niet duidelijk is hoe een heraanbesteding eruit zal gaan zien en of hiervoor een wezenlijke wijziging van de Opdracht noodzakelijk zal zijn.

4.Het geschil

4.1.
SPIE vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
RWS te gebieden het besluit van 17 september 2024 tot intrekking van de aanbestedingsprocedure in te trekken;
RWS te gebieden de gunningsbeslissing van 4 juli 2024 te laten herleven;
RWS te gebieden de Opdracht te gunnen aan SPIE;
subsidiair:
1. RWS te verbieden de Opdracht opnieuw aan te besteden zonder de Opdracht wezenlijk te wijzigen;
zowel primair als subsidiair op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van RWS in de proces- en nakosten.
4.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert SPIE – samengevat – aan, dat van een gebrek in de aanbestedingsprocedure geen sprake is en dat de Opdracht daarom op basis van de doorlopen aanbestedingsprocedure door RWS aan haar moet worden gegund. SPIE stelt dat zij als gevolg van de intrekking van de aanbestedingsprocedure ernstig in haar belangen wordt geschaad. Nu hiervoor een objectieve noodzaak ontbreekt, is volgens SPIE de intrekking van de aanbestedingsprocedure strijdig met de beginselen van transparantie en gelijke behandeling en wordt hiermee een risico op favoritisme en willekeur in het leven geroepen. Ook is naar de mening van SPIE deze handelwijze van RWS onzorgvuldig, in strijd met de precontractuele goede trouw en daarmee jegens haar onrechtmatig. SPIE verlangt daarom primair dat RWS wordt bevolen het besluit tot intrekking van de aanbestedingsprocedure in te trekken en de gunningsbeslissing van 4 juli 2024 te laten herleven. Voor het geval mocht worden geoordeeld dat RWS wel tot intrekking van de aanbestedingsprocedure heeft mogen besluiten, dient RWS volgens SPIE in het kader van een heraanbesteding in ieder geval te worden verplicht de Opdracht ter waarborging van een gelijk speelveld wezenlijk te wijzigen.
4.3.
RWS en Vialis voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
Vialis vordert – zakelijk weergegeven – na vermindering c.q. verduidelijking van haar eis ter zitting – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de vorderingen van SPIE af te wijzen, zulks met uitzondering van de primaire vordering onder 1;
RWS te verbieden de Opdracht opnieuw aan te besteden;
RWS te veroordelen alle inschrijvingen te herbeoordelen op basis van de huidige gunningsystematiek, voor zover hij nog tot gunning van de Opdracht wenst over te gaan;
RWS en SPIE te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.5.
Verkort weergegeven stelt Vialis dat van het door RWS gestelde gebrek in de aanbestedingsprocedure geen sprake is en dat RWS om die reden niet gerechtigd was de aanbestedingsprocedure in te trekken. Vialis is van mening dat RWS thans dient over te gaan tot de op 23 augustus 2024 aangekondigde herbeoordeling van alle inschrijvingen door een nieuw beoordelingsteam op basis van de huidige gunningssystematiek.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van SPIE en RWS met betrekking tot de vorderingen van Vialis hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
In deze kortgedingprocedure moet worden beoordeeld of RWS de aanbestedingsprocedure heeft mogen intrekken. De voorzieningenrechter neemt bij die beoordeling het arrest Croce Amica van het Hof van Justitie van 11 december 2014 (ECLI:EU:C:2014:2435) tot uitgangspunt. In dat arrest heeft het Hof van Justitie overwogen dat het een aanbestedende dienst vrij staat een aanbesteding in te trekken, ook als er nog maar één inschrijver over is, op voorwaarde dat de aanbestedende dienst daarbij de beginselen van transparantie en gelijke behandeling in acht neemt. Op grond van deze beginselen is de aanbestedende dienst verplicht om de redenen voor zijn besluit tot intrekking aan de gegadigden en inschrijvers mee te delen. Die redenen dienen door de rechter vol te worden getoetst. In nationale jurisprudentie zijn omstandigheden geformuleerd die een gegronde reden kunnen vormen voor het intrekken van een aanbesteding. De bevoegdheid tot intrekking komt een aanbestedende dienst onder meer toe als er gebreken kleven aan de aanbestedingsprocedure, die maken dat een rechtmatige gunning niet mogelijk is.
5.2.
De voorzieningenrechter dient op basis van voormeld toetsingskader dus te beoordelen of – zoals RWS stelt en SPIE en Vialis betwisten – sprake is van een gebrek in de aanbestedingsprocedure dat in de weg staat aan een rechtmatige gunning van de Opdracht. Meer in het bijzonder ligt ter toetsing voor of uit de motivering van het intrekkingsbesluit van RWS van 17 september 2024 in voldoende mate blijkt van het bestaan van zo’n gebrek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet het geval en daarmee ontbreekt een deugdelijke grondslag voor de beslissing van RWS om de aanbestedingsprocedure in te trekken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.3.
Met SPIE en Vialis constateert de voorzieningenrechter dat van de door RWS in het intrekkingsbesluit geconstateerde onduidelijkheid over de doelstellingen, de subcriteria 1.1 en 1.2 en de onderlinge samenhang daartussen geen sprake is. De kwalitatieve gunningssystematiek is in de aanbestedingsstukken op transparante wijze verwoord en daarmee niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Iedere behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit Bijlage I, bezien in samenhang met paragraaf 6.4.3 van de Aanbestedingsleidraad en het antwoord op vraag 16 in de Nota van Inlichtingen van 10 april 2024, kunnen en moeten begrijpen dat a) per kwaliteitscriterium een plan van aanpak werd verlangd, b) de bij kwaliteitscriterium 1 genoemde aandachtspunten en doelstellingen gelden voor zowel subcriterium 1.1 als subcriterium 1.2 en c) per subcriterium een score en een kwaliteitswaarde zouden worden toegekend. Dat de kwalitatieve gunningssystematiek ook daadwerkelijk voor alle inschrijvers duidelijk is geweest, wordt bevestigd door het feit dat geen van hen na de beantwoording van vraag 16 hierover nog vragen aan RWS heeft gesteld.
5.4.
Op grond van de door RWS gekozen kwalitatieve gunningssystematiek dienden inschrijvers onder meer in hun plan van aanpak voor het kwalitatieve criterium ‘efficiënte werkprocessen’ SMART te onderbouwen hoe met de door hen geboden maatregelen en oplossingen op beide subcriteria wordt bijgedragen aan het verwezenlijken van de door RWS geformuleerde doelstellingen. Het enkele feit dat – zoals RWS in zijn beslissing van 17 september 2024 constateert – inschrijvers daarbij wisselend te werk zijn gegaan, in die zin dat sommigen van hen in hun plan van aanpak per subcriterium maatregelen en oplossingen hebben aangeboden en anderen hun maatregelen en oplossingen niet per subcriterium hebben uitgewerkt, rechtvaardigt niet de conclusie dat de kwalitatieve gunningssystematiek gebrekkig is. De gekozen gunningssystematiek biedt inschrijvers immers die keuzevrijheid. Het antwoord op vraag 16 in de Nota van Inlichtingen van 10 april 2024 kan ter zake niet tot een ander oordeel leiden. RWS geeft hierin immers te kennen niet over te zullen gaan tot de gevraagde rubricering van de doelstellingen per subcriterium in de aanbestedingsstukken, omdat volgens hem beide subcriteria van belang zijn om de doelstellingen te verwezenlijken. In dit antwoord valt evenmin een verbod te lezen voor inschrijvers om hun maatregelen en oplossingen per subcriterium uit te werken en aldus te onderbouwen dat per subcriterium aan het verwezenlijken van de doelstellingen wordt bijgedragen. De constatering van RWS dat de doelstellingen lastiger aan subcriterium 1.2 kunnen worden gekoppeld dan aan subcriterium 1.1 leidt evenmin tot de conclusie dat de kwalitatieve gunningssystematiek gebrekkig is. In de keuze van RWS voor het hanteren van kwalitatieve gunningscriteria ligt immers besloten dat inschrijvers de nodige ruimte wordt geboden om zich in hun inschrijving op die onderdelen van elkaar te onderscheiden en zodoende meerwaarde te kunnen bieden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het niet aan de aanbestedende dienst is om voor te schrijven wat nodig is om een maximale score op een (sub)criterium te behalen. Daarmee zou immers iedere aanzet tot innovatie en creativiteit worden weggenomen. Dit betekent dat ook als juist is dat de doelstellingen lastiger te koppelen zijn aan subcriterium 1.2 dan aan subcriterium 1.1 – hetgeen SPIE en Vialis overigens hebben betwist – daarmee nog niet kan worden geconcludeerd dat de gunningssystematiek gebrekkig is. RWS doet in dat geval in het kader van subcriterium 1.2 kennelijk een verdergaand beroep op het vermogen van inschrijvers om innovatief en creatief in te schrijven dan ten aanzien van subcriterium 1.1. Daarbij is van belang dat RWS niet stelt en evenmin is gebleken dat het geheel onmogelijk is om de doelstellingen te koppelen aan subcriterium 1.2.
5.5.
RWS kan evenmin worden gevolgd in zijn betoog dat de gunningssystematiek gebrekkig is omdat de inschrijvingen aan de hand van die systematiek niet eenduidig door de individuele beoordelaars konden worden beoordeeld. Dat betoog vindt geen steun in de feiten. Uit de voorlopige gunningsbeslissing van 4 juli 2024 blijkt immers dat het beoordelingsteam van RWS in staat is geweest om in consensus aan alle inschrijvers scores en kwaliteitswaarden toe te kennen op de te onderscheiden kwalitatieve (sub)criteria. Die scoretoekenning is bovendien van een motivering voorzien. Hieruit volgt dat het beoordelingsteam kennelijk in staat is gebleken om op voldoende objectieve en eenduidige wijze te beoordelen of de door inschrijvers aangeboden maatregelen en oplossingen op beide subcriteria bijdragen aan het verwezenlijken van de door RWS gestelde doelstellingen. Dit laat overigens onverlet dat – zoals RWS met juistheid stelt – met de gekozen gunningsystematiek aan het beoordelingsteam wel een zekere mate van vrijheid is toegekomen bij de beoordeling van de ingediende plannen van aanpak. Dit speelde vooral bij een aantal plannen van aanpak voor kwaliteitscriterium 1, waarin bepaalde inschrijvers hun aangeboden maatregelen en oplossingen niet per subcriterium hebben gerubriceerd en het beoordelingsteam dus zelf per subcriterium aan de hand van de in de plannen van aanpak gegeven onderbouwing per subcriterium heeft moeten beoordelen in welke mate de aangeboden maatregelen en oplossingen bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen. Uitgangspunt blijft echter dat het de verantwoordelijkheid van een inschrijver is om in haar plan van aanpak SMART te onderbouwen op welke wijze en in welke mate de door haar aangeboden maatregelen en oplossingen kunnen bijdragen aan het realiseren van de voor beide subcriteria geformuleerde doelstellingen. Dit betekent dat voor zover door het beoordelingsteam niet precies kon worden bepaald ten behoeve van welk subcriterium en/of welke doelstelling een door een inschrijver aangeboden maatregel of oplossing is aangeboden, die onduidelijkheid voor rekening en risico van de inschrijver dient te komen en zich logischerwijs zal hebben vertaald in de scores en de kwaliteitswaarden die het beoordelingsteam aan die desbetreffende inschrijver heeft toegekend. Niet aannemelijk is geworden dat – zoals RWS lijkt te impliceren – het beoordelingsteam in dat verband de plannen van aanpak van de inschrijvers niet op eenduidige wijze heeft kunnen beoordelen en evenmin dat sprake is geweest van een onaanvaardbaar grote mate van subjectiviteit bij de beoordeling van de geformuleerde kwalitatieve gunningscriteria. De voorlopige gunningsbeslissing biedt voor die conclusie in ieder geval geen enkel aanknopingspunt. De omstandigheid dat de plannen van aanpak van Dura Vermeer, waarin de maatregelen en oplossingen kennelijk wel per subcriterium zijn uitgewerkt, kwalitatief het beste hebben gescoord, rechtvaardigt die conclusie in ieder geval niet. Het op die wijze inrichten van de plannen van aanpak was blijkens het voorgaande niet verboden noch geboden. Voor zover al juist zou zijn dat de plannen van aanpak van Dura Vermeer alleen om die reden beter hebben gescoord dan de plannen van aanpak van de andere inschrijvers maakt dat het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. De wijze waarop een inschrijver zijn inschrijving doet is immers binnen de gestelde grenzen aan hem en dat kan goed of minder goed uitpakken. Tenslotte tekent de voorzieningenrechter nog aan dat het – anders dan RWS stelt – niet bevreemdt dat een geboden maatregel of oplossing per subcriterium verschillend heeft gescoord. SPIE stelt terecht dat met de gekozen gunningssystematiek van inschrijvers werd verlangd het criterium ‘Efficiënte werkprocessen’ vanuit twee verschillende invalshoeken te benaderen. Een maatregel of oplossing kan logischerwijs dus in meer of mindere mate bijdragen aan het inrichten van (herhalende) uitvoeringsactiviteiten (subcriterium 1.1) en aan het afstemmen van activiteiten met vaste onderhoudsaannemers (subcriterium 1.2) en daardoor per subcriterium beter of slechter scoren.
5.6.
Uit al het voorgaande volgt dat van het door RWS gestelde gebrek in de aanbestedingsprocedure geen sprake is. Dit betekent dat het RWS niet vrijstond om de aanbestedingsprocedure in te trekken. De vordering van SPIE en Vialis, die ertoe strekt RWS te verplichten zijn intrekkingsbesluit binnen 48 uur na datum van dit vonnis in te trekken, is daarmee toewijsbaar. Bij een separaat verbod tot heraanbesteding zoals door Vialis gevorderd bestaat daarnaast geen belang. Voor oplegging van de ter zake door SPIE gevorderde dwangsom bestaat geen aanleiding, nu ervan uit gegaan mag worden dat RWS vrijwillig tot intrekking van zijn besluit zal overgaan.
5.7.
SPIE stelt zich op het standpunt dat na intrekking van het intrekkingsbesluit de voorlopige gunningsbeslissing van 4 juli 2024 dient te herleven en RWS veroordeeld dient te worden om de Opdracht op basis van die beslissing aan haar te gunnen. Vialis vordert op haar beurt veroordeling van RWS om alle inschrijvingen te herbeoordelen op basis van de huidige gunningsystematiek, voor zover hij nog tot gunning van de Opdracht wenst over te gaan. Geen van deze vorderingen is op dit moment toewijsbaar. Daartoe is het volgende van belang. RWS heeft aangekondigd dat hij (alsnog) tot een volledige dan wel gedeeltelijke herbeoordeling van alle inschrijvingen door een nieuw beoordelingsteam zal overgaan, indien in deze procedure wordt geoordeeld dat het besluit tot intrekking van de aanbestedingsprocedure niet in stand kan blijven. Echter, op dit moment ligt er geen geldig besluit meer van RWS tot intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en herbeoordeling van alle inschrijvingen. In het besluit van RWS tot intrekking van de aanbestedingsprocedure valt immers te lezen dat het op 23 augustus 2024 naar aanleiding van de deels gegrond verklaarde klacht van Vialis door RWS genomen besluit tot intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing van 4 juli 2024 en herbeoordeling van alle inschrijvingen is komen te
vervallen. RWS wil daarom op korte termijn een
nieuw besluitnemen dat strekt tot intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en volledige dan wel gedeeltelijke herbeoordeling van alle inschrijvingen door een nieuw beoordelingsteam. Nu de voorzieningenrechter niet beschikt over de klacht van Vialis en de beslissing van het Klachtenmeldpunt op deze klacht, kan in het bestek van deze kortgedingprocedure niet worden beoordeeld of – zoals RWS in zijn beslissing van 23 augustus 2024 stelt, Vialis bevestigt en SPIE in twijfel trekt – sprake is van onjuistheden in zowel de beoordeling van de inschrijvingen als de motivering van de gunningsbeslissing, die de door RWS beoogde intrekking van de gunningsbeslissing en een volledige dan wel gedeeltelijke herbeoordeling van alle inschrijvingen kunnen rechtvaardigen. Feit is wel dat het Klachtenmeldpunt in het kader van de pro forma beoordeling van de klacht van SPIE tegen de beslissing van 23 augustus 2024 op 17 september 2024 heeft geoordeeld dat RWS zijn intrekkingsbeslissing van 23 augustus 2024 onvoldoende heeft gemotiveerd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat RWS bij het nemen van zijn nieuwe beslissing acht zal slaan op de kanttekeningen die het Klachtenmeldpunt bij de motivering van de inmiddels vervallen beslissing van 23 augustus 2024 heeft geplaatst. De voorzieningenrechter gaat er tevens vanuit dat RWS de rechtsbescherming van alle inschrijvers bij het nemen van zijn nieuwe beslissing afdoende zal waarborgen. Voor alle duidelijkheid zal in het dictum van dit vonnis worden opgenomen dat door RWS een nadere gemotiveerde beslissing tot intrekking van de gunningsbeslissing en herbeoordeling kan worden genomen.
5.8.
RWS zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van zowel SPIE als Vialis. De proceskosten van zowel SPIE als Vialis worden begroot op:
- griffierecht € 688,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,--
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
veroordeelt RWS het besluit van 17 september 2024, waarbij hij de aanbestedingsprocedure heeft ingetrokken, binnen 48 uur na datum van dit vonnis in te trekken;
6.2.
bepaalt dat voor zover RWS opnieuw tot intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en (al dan niet gedeeltelijke) herbeoordeling van de inschrijvingen wenst over te gaan, hij een daartoe strekkende gemotiveerde beslissing dient te nemen, waarbij hij dient te voorzien in afdoende rechtsbescherming voor alle inschrijvers;
6.3.
veroordeelt RWS in de proceskosten, zowel ten aanzien van SPIE als ten aanzien van Vialis begroot op € 1.973,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als RWS niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet RWS aan ieder van hen € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt RWS in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
mw