ECLI:NL:RBDHA:2024:22872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
NL24.30785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van een Iraanse vreemdeling met betrekking tot afvalligheid en geloofsverdieping

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser, een Iraanse vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 7 oktober 2023 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na eerdere afwijzingen van zijn asielaanvragen. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 1 augustus 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat de nieuwe verklaringen van eiser over zijn geloofsverdieping niet geloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister de nieuwe elementen en bevindingen niet in samenhang met eerdere procedures heeft beoordeeld, wat leidt tot een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waardoor de minister opnieuw moet beslissen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn geloofsverdieping niet persoonlijk genoeg zijn en dat de minister de derdenverklaringen niet adequaat heeft meegewogen. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.30785
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V nummer] ,

(gemachtigde: mr. W.C. Boelens), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 7 oktober 2023 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daarnaast heeft eiser verzocht om heroverweging van het besluit van 2 juni 2017, waarbij eisers eerste asielaanvraag is afgewezen. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Het verzoek om heroverweging is afgewezen.
1.1.
Eiser heeft op 6 augustus 2024 de gronden van beroep ingediend. Op 2 september 2024, 4 september 2024, 18 september 2024 en 24 september 2024 heeft eiser zijn gronden aangevuld.
1.2.
De minister heeft op 24 september 2024 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S.M. Razaghi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag en het heroverwegingsverzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding en asielrelaas
4. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1971.
4.1.
Eiser heeft op 12 oktober 2015 asiel aangevraagd. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christelijke geloof en naar aanleiding hiervan problemen heeft ondervonden. Bij besluit van 2 juni 2017 heeft de minister deze aanvraag afgewezen als ongegrond waarbij eisers bekering niet is geloofd. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.2
4.2.
Eiser heeft op 5 december 2018 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is gebaseerd op de verdieping van het christelijke geloof. De minister heeft de gestelde verdieping van het christelijk geloof ongeloofwaardig geacht en heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep hiertegen ongegrond verklaard.3
4.3.
Op 7 oktober 2023 heeft eiser de herhaalde asielaanvraag ingediend waarover deze procedure gaat. Hij heeft – kort samengevat – hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Eiser stelt dat hij afvallig is van de Islam en dat sprake is van geloofsverdieping. Hij vreest bij terugkeer naar Iran voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Afvalligheid van de Islam;
3) Geloofsverdieping.
5.1.
De minister vindt asielmotief 3 niet geloofwaardig. Het ongeloofwaardige element heeft de minister niet verder beoordeeld. Volgens de minister is niet voldaan aan de voorwaarde dat de verklaringen van de vreemdeling samenhangend zijn en aannemelijk bevonden en niet in strijd zijn met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag.4 De minister heeft in de vorige asielprocedures eisers bekering niet geloofwaardig bevonden en dit staat in rechte vast.5 Volgens de minister overtuigen eisers verklaringen niet van geloofsverdieping, omdat de verklaringen van eiser bij zijn herhaalde asielaanvraag niet wezenlijk verschillen van de eerdere door hem afgelegde verklaringen in zijn vorige asielprocedures. Eiser heeft volgens de minister niet kunnen uitleggen wat er concreet is veranderd ten opzichte van de voorgaande procedures. Eiser heeft eerder ook verklaard geen wraakgevoelens meer te voelen en dichter bij Jezus gekomen te zijn. Volgens de minister is eiser er niet in geslaagd om zijn geloofsverdieping op persoonlijke wijze uit te leggen. Wel vindt de minister dat eiser grotendeels inzichtelijk en persoonlijk heeft verklaard over zijn relatie met de natuur en hoe hij dit in verband brengt met het christelijke geloof. Op zitting heeft de minister toegelicht dat op basis van eisers verklaringen niet wordt geloofd dat eiser is bekeerd tot het christendom.
5.2.
De minister acht de asielmotieven 1 en 2 geloofwaardig. Deze geloofwaardige asielmotieven en feiten en omstandigheden zijn volgens de minister niet zwaarwegend
genoeg en leiden daarom niet tot de conclusie dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging of dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Iran. Uit informatiebericht (IB) 2023/35 volgt dat bij vreemdelingen van wie de afvalligheid geloofwaardig is, het van belang is te onderzoeken of het uiten van de afvalligheid van belang is voor het behoud van de religieuze identiteit. Volgens de minister heeft eiser de vrees voor vervolging vanwege de afvalligheid van de Islam niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran vreest voor problemen vanwege de afvalligheid. De minister heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.3.
De minister wijst het verzoek om heroverweging af. Volgens de minister is er geen sprake van nieuw of gewijzigd beleid en is werkinstructie (WI) 2022/3 gebaseerd op de vaste gedragslijn zoals die sinds het informatiebericht van de minister van 9 november 2012 is gevolgd. Volgens de minister lag het in de rede dat eiser zijn standpunt dat de gedragslijn onjuist zou zijn toegepast al tijdens zijn eerste of tweede procedure kenbaar had gemaakt.
Geloofwaardigheid van de geloofsverdieping
Procedure overstijgende integrale geloofswaardigheidsbeoordeling
6. Eiser wijst op de Afdelingsuitspraak van 28 september 20226 en stelt zich op het standpunt dat de minister geen procedure-overstijgende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft gemaakt. Volgens eiser komt het standpunt van de minister er slechts op neer dat zijn nieuwe verklaringen geen of onvoldoende blijk geven van geloofsgroei en daarom niet kunnen afdoen aan het eerdere geloofwaardigheidsoordeel van de bekering.
7. Volgens WI 2014/10 maakt de minister een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij alle gegevens uit het dossier in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Deze beoordeling maakt de minister volgens WI 2022/3, paragraaf 3.3, niet alleen binnen de kaders van één procedure, maar procedure-overstijgend. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 september 2022 geoordeeld dat dit in zaken over geloofsgroei betekent dat de minister de als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. De minister moet dit niet alleen doen als er in de voorgaande procedure sprake was van een ‘onvoltooide bekering’ maar ook als hij destijds in het geheel niet geloofwaardig vond dat de vreemdeling was bekeerd. Gegevens over geloofsgroei kunnen namelijk een ander licht werpen op wat de vreemdeling eerder heeft verklaard.7 De Afdeling heeft daarmee geoordeeld dat een bekering in het algemeen niet kan worden opgedeeld in strikt van elkaar gescheiden tijdvakken.8
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister in deze zaak de nieuwe elementen en bevindingen niet heeft beoordeeld in samenhang met alle gegevens van de voorgaande procedures. Zo lijkt de minister in het voornemen en in het bestreden besluit uit te gaan van de oude tijdvakbenadering door eisers verklaringen in de huidige procedure af te zetten tegen eisers verklaringen in de voorgaande procedures. De minister heeft over meerdere verklaringen van eiser het standpunt ingenomen dat die niet wezenlijk verschillen van de verklaringen die eiser tijdens zijn tweede asielprocedure heeft gegeven.9 Met dit standpunt zet de minister eisers nieuwe verklaringen af tegen de verklaringen die eiser in een eerdere asielprocedure heeft gegeven, terwijl uit WI 2022/3 en de Afdelingsuitspraak van 28
september 2022 juist blijkt dat een vreemdeling met zijn nieuwe verklaringen kan voortborduren op verklaringen uit zijn voorgaande procedures en dat die nieuwe verklaringen in samenhang met de verklaringen uit de voorgaande procedures moeten worden bezien. De minister moet immers beoordelen of er ‘geloofsgroei of geloofsverdieping’ heeft plaatsgevonden en niet of er ‘nieuwe feiten en omstandigheden’ zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming.
Persoonlijke wijze van verklaren
9. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij niet op persoonlijke wijze heeft verklaard over de geloofsverdieping. Eiser stelt dat hij uitgebreid en op persoonlijke wijze heeft verteld hoe hij zijn geloof heeft hervonden en wijst ook op de gebeurtenis met de fietser als een voorbeeld van een positief effect van de bekering zoals dit in zijn dagelijkse leven tot uiting komt. Eiser wijst verder op het overgelegde rapport van Stichting Gave. Stichting Gave overweegt dat eiser zeer gedetailleerd en uitgebreid over zijn ervaringen in de kerk verklaart en hoe hij tot geloofsgroei kwam. Eiser verklaart expliciet en concreet in woorden hoe hij God sterker ervaart en nog dieper tot de overtuiging is gekomen dat hij in Jezus wil geloven. Verder overweegt het rapport dat eiser verklaart over zijn innerlijke proces wat heeft geleid tot het afwezig blijven van wraakgevoelens. Eiser geeft woorden aan zijn persoonlijke geloofsgroei die hij heeft doorgemaakt en die hij in de vorige procedure nog niet onder woorden kon brengen.
10. De rechtbank overweegt dat het standpunt van de minister dat eisers geloofsverdieping ongeloofwaardig is in belangrijke mate berust op de tegenwerping dat eiser zijn geloofsverdieping niet op persoonlijke wijze heeft uitgelegd. De minister vindt eisers verklaringen over zijn relatie met de natuur en hoe hij dit in verband brengt met het christelijke geloof grotendeels inzichtelijk en persoonlijk en weegt dat in het voordeel van eiser mee. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom eisers verklaring over zijn relatie met de natuur en het christelijke geloof wel grotendeels persoonlijk en inzichtelijk is, maar eisers overige verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering niet. Zo heeft eiser bijvoorbeeld verklaard over het moment dat hij na zijn geloofsinzinking zijn geloof hervond door naar de kerk te gaan waar hij werd gevraagd om uit de Bijbel te lezen. Eiser las daarbij twee teksten voor die hem erg aanspraken en waarbij het voelde alsof de teksten over hemzelf gingen. Eiser geeft blijk van kennis over de teksten en kan uitleggen waarom deze teksten hem op dat moment aanspraken. Eiser verklaart dat hij hierdoor nog sterker in Jezus is gaan geloven en dat hij hier misschien de geest van God heeft ervaren. Eiser geeft aan dat hij dichter bij Jezus is gekomen.10 Verder heeft eiser verklaard over een gebeurtenis in het kader van wraakgevoelens. Eiser geeft daarbij een voorbeeld van een fietser die hem afsneed waardoor hij viel. Zijn eerste reactie was om wraak te willen nemen maar tijdens het fietsen moest eiser denken aan een preek. Eiser geeft aan dat als je vol bent met wraakgevoelens en boosheid, dat Satan daar de bron van is. Eiser dacht toen aan Jezus en zijn nare gevoelens en gedachtes gingen weg. Hij schaamde zich en heeft zijn excuses aangeboden aan God en Jezus.11 Gelet op deze verklaringen van eiser, maar bijvoorbeeld ook op zijn verklaringen over de situatie met het meisje en het inzicht dat eiser kreeg over bescheidenheid, zijn verzoening met God nadat eiser tijdens een bijeenkomst in de kerk een spreker belachelijk wilde maken, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat deze verklaringen van eiser over zijn geloofsverdieping niet persoonlijk (genoeg) zijn.
Bedreiging door zwager als gevolg van video waarin eiser tijdens kerkdienst tolkt
11. Eiser stelt dat hij tijdens het gehoor van 12 september 2023 niets heeft verklaard over de bedreiging door zijn zwager, omdat tijdens dit gehoor niet alles aan de orde is gekomen. Eisers verklaringen tijdens het gehoor van 19 september 2023 waren niet uitputtend, omdat eisers tijdens dit gehoor ook is vergeten om de bedreiging door zijn zwager te benoemen.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte de bedreigingen door de zwager naar aanleiding van het zien van een video van een kerkdienst waarin eiser tolkt ongeloofwaardig heeft geacht. De minister heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij hier tijdens beide gehoren niets over heeft verklaard, terwijl deze bedreiging volgens eiser ernstig en serieus moet worden genomen. Dit terwijl eiser wel heeft verklaard dat hij zijn familie in Iran heeft verteld dat hij deelnam aan bijbellessen, dat zijn familie hem heeft geprobeerd over te halen van het geloof af te stappen en naar Iran terug te keren en dat hij door de zoon van de dochter van zijn zus is gewaarschuwd dat eiser niet meer met zijn gezin mocht praten. Bovendien heeft eiser wel verklaard over bedreigingen vanwege posts op sociale media. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat daarom niet valt in te zien waarom eiser niet over de bedreiging door zijn zwager heeft verklaard. Het is aan eiser om in het gehoor alles naar voren te brengen wat in het kader van zijn asielrelaas van belang is.
Derdenverklaringen
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister met de enkele stelling dat de derdenverklaringen zijn meegewogen in zijn voordeel niet inzichtelijk maakt hoe dit is gebeurd en welke waarde hieraan wordt gehecht. Eiser stelt dat de stelling van de minister dat deze verklaringen eisers eigen ongeloofwaardig bevonden verklaringen niet kunnen compenseren zonder andere toelichting niet toereikend is. Eiser heeft in beroep bovendien verschillende nieuwe derdenverklaringen overgelegd:
- brief van dominee [organisatie] , [naam 1] , van 13 augustus 2024;
- brief van [naam 2] (Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen Utrecht) van 16 augustus 2024;
- brief van het echtpaar [naam 3] van 19 augustus 2024;
- brief van het echtpaar [naam 4] van 22 augustus 2024;
- brief van het echtpaar [naam 5] van 25 augustus 2024;
- brief van diverse leden van het [organisatie] van 16 september 2024;
- brief van [naam 6] , gedoopt in het [organisatie] van 17 september 2024.
14. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van derden kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van de geloofsverdieping van eiser. Dit doet er niet aan af dat eiser zelf in zijn verklaringen voldoende inzicht dient te geven in de motieven over en het proces van bekering en de verdieping in het christelijke geloof. De weging van de verklaringen van derden volgt in zoverre de beoordeling van eisers verklaringen.
15. De rechtbank stelt vast dat de minister de derdenverklaringen van vóór het bestreden besluit in het voordeel van eiser heeft meegewogen. Los van wat hierboven onder de punten 8 en 10 is overwogen, oordeelt de rechtbank als volgt. In lijn met WI 2022/3 is in het voornemen gemotiveerd dat de overgelegde brieven eisers eigen verklaringen bevestigen, maar dat eisers eigen verklaringen onvoldoende inzicht geven in de gestelde geloofsverdieping. Daarom is de minister van mening dat eisers verklaringen niet geloofwaardig kunnen worden geacht op grond van de brieven. Daarmee is toereikend
gemotiveerd dat deze overgelegde verklaringen geen nieuw inzicht bieden op eisers bekering en geloofsverdieping.
16. Op grond van artikel 83 van de Vreemdelingenwet betrekt de rechtbank de in beroep overgelegde derdenverklaringen bij het beroep. De minister heeft op de zitting op deze verklaringen gereageerd. Uit deze derdenverklaringen leidt de rechtbank het volgende af. De familie [naam 5] licht toe dat eiser deelneemt aan de huiskring. Eisers inbreng was daar eerst beperkt, eiser luisterde en stelde af en toe vragen. In de loop van tijd vertelde eiser steeds meer over zijn geloof en vroeg hij om gebed voor zijn situatie. Eiser kent de Bijbelboeken in het Farsi en in het Nederlands, heeft een aantal keer zelf de Bijbelstudie geleid en kan nu ook zelfstandig de Bijbelstudie voorbereiden. Verder tolkt eiser tijdens kerkdiensten. Daarbij begrijpt eiser wat degene met de preek bedoelt, en geeft hij ook tijdens de discussie achteraf inzicht in de geloofsvraag en opvatting van de ander. Eiser tolkt graag omdat hij dit als een manier ziet om zijn geloof handen en voeten te geven. Uit de verklaring van familie [naam 4] volgt dat eiser tijdens de Bijbelstudie een eigen geluid heeft. Eiser bouwt door zijn input ook het geloof van anderen op. Eiser denkt zelf na, levert input en laat zien hoe hij zich Bijbelverzen eigen maakt en verzen leest in de gehele context. Uit de brief van de leden van het [organisatie] volgt dat eisers vertalingen van de Heilige Geest nauwkeurig zijn en vloeien, waardoor zij de spirituele boodschap goed begrijpen. Ook eisers aanwezigheid en tolkdiensten hebben de Heilige Geest van het geloof van hen versterkt.
16. Hierboven heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. Dat leidt ertoe dat de minister opnieuw dient te beslissen op eisers herhaalde asielaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat de minister deze derdenverklaringen in zijn beoordeling dient te betrekken, omdat deze verklaringen (nieuw) licht werpen op eisers eigen verklaringen over zijn motieven over en proces van geloofsverdieping en nieuwe feitelijke informatie bevatten over de rol die eiser speelt binnen een (kerkelijke) organisatie en hoe hij binnen de gemeenschap uiting aan geeft aan zijn (gestelde) geloof. Verder stelt de rechtbank vast dat de minister de tolkwerkzaamheden van eiser in de kerk in het bestreden besluit geloofwaardig heeft geacht. Volgens de minister leidt dit echter niet tot de conclusie dat eiser geloofsgroei heeft doorgemaakt, omdat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat zijn motivatie is voor het tolken en hoe dit heeft geholpen in zijn geloofsgroei. De rechtbank is van oordeel dat de minister, mede gelet op de derdenverklaringen waaruit volgt wat er nodig is om goed te kunnen tolken, eisers motivatie om te tolken en hoe het tolken eiser heeft geholpen in zijn geloofsgroei, inzichtelijk dient te maken hoe de geloofwaardig bevonden tolkwerkzaamheden van eiser bijdragen aan de geloofwaardigheid van de geloofsverdieping.
Geloofwaardigheid van de afvalligheid van de Islam
Online en telefonische bedreigingen
18. De minister heeft asielmotief 2, de afvalligheid van de Islam geloofwaardig geacht. De minister heeft de online en telefonische bedreigingen niet geloofwaardig geacht.
19. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn gehoren niet heeft verklaard over de online bedreigingen. Eiser heeft in zijn correcties een aanvullingen toegelicht dat hij naar aanleiding van een aantal posts op sociale media is bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de online bedreigingen op sociale media niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft van de online
bedreigingen geen objectieve gegevens overgelegd, terwijl dat wel van hem mag worden verwacht. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat eiser niet voldoet aan artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw, nu eiser ook geen (bevredigende) verklaring heeft gegeven over waarom deze objectieve gegevens ontbreken.
19.1.
Verder stelt de rechtbank vast dat de minister eisers verklaringen over dat hij met collega’s en familie heeft gesproken over het christelijke geloof en eisers visie op de Islam en Iran niet ongeloofwaardig heeft bevonden. De rechtbank is van oordeel dat de minister de telefonische bedreigingen van oud-collega’s niet ten onrechte niet aannemelijk geacht. De minister heeft mogen tegenwerpen dat het enkele bedreigen door oud-collega’s geen aanleiding geeft om aan te nemen dat eiser bij terugkeer een risico loopt op vervolging vanwege zijn geloofsovertuiging.
Risico-inschatting en zwaarwegendheid van de afvalligheid van de Islam
20. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij bij terugkeer naar Iran vreest voor vervolging omdat hij afvallig is geworden. Daarbij wijst hij erop dat afvalligheid en politieke overtuiging in de Iraanse context verweven zijn en dat de afvalligheid ook als politieke overtuiging moet worden gezien. Eiser vindt dat relevant omdat volgens IB 2024/10 ‘Werkwijze politieke overtuiging’ bij de beoordeling van de gestelde vrees voor vervolging op grond van een politieke overtuiging, anders dan bij religie, niet beoordeeld moet worden of het voor de vreemdeling bijzonder belangrijk is om diens identiteit of morele integriteit te behouden.
20. De minister volgt eiser niet in zijn stelling dat het niet willen aanpassen aan islamitische normen valt onder ‘politieke overtuiging’. In het verweerschrift licht de minister toe dat er in Iran een bepaalde mate van verwevenheid is tussen politieke en religie, maar dat dat niet wegneemt dat er asielrechtelijk sprake is van twee duidelijk te onderscheiden asielmotieven.
20. De rechtbank oordeelt als volgt. Het arrest S en A van het Hof van Justitie van 21 september 202312 beschrijft dat de vervolgingsgronden ‘godsdienst’ en ‘politieke overtuiging’ verschillend van aard zijn en dat in beginsel rekening moet worden gehouden met dat verschil.13 Dat neemt niet weg dat bij de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ meer nadruk lijkt te liggen op de perceptie van de politieke aard van de overtuiging door de actoren van vervolging en niet op de persoonlijke motieven van de betrokkene.14 De perceptie van de Iraanse autoriteiten over gedachten en meningen van de betrokkene is in zoverre bepalend. Het standpunt van de minister dat het zich niet willen aanpassen aan islamitische normen niet valt onder ‘politieke overtuiging’ is in zoverre niet juist, omdat het miskent dat de perceptie van de Iraanse autoriteiten daarvoor bepalend is. Eiser wijst op een verschil in beoordeling tussen de categorie godsdienst en politieke overtuiging op het punt of het uiten van de overtuiging voor de betrokkene bijzonder belangrijk is om diens identiteit of morele integriteit te behouden. De rechtbank overweegt dat de uitleg die de minister op dit punt in IB 2024/10 geeft aan het arrest S en A15 en de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 202416 voor de categorie politieke overtuiging, echter niet zonder meer van toepassing is op de vervolgingsgrond godsdienst. Voor zover de actor van vervolging de geloofsovertuiging ziet als een politieke overtuiging kan de uitleg van de minister worden gevolgd. In het geval daarvan geen sprake is dient de minister in lijn met IB 2023/35 ‘Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen’ te onderzoeken of het uiten van de afvalligheid van belang is voor het behoud van de religieuze identiteit. De
minister mag een op deze vervolgingsgrond toegesneden beoordeling maken.17 Uit IB 2023/35 blijkt niet dat de Iraanse autoriteiten afvalligheid aanmerken als een politieke overtuiging. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit afgeleid kan worden dat dat wel het geval is. Er bestaat daarom geen aanleiding om de geloofwaardig bevonden afvalligheid van eiser ook aan te merken als een politieke overtuiging in de ogen van de Iraanse autoriteiten.
22.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister toereikend heeft gemotiveerd dat, op basis van eisers verklaringen over zijn gedrag in het verleden en zijn voornemens om bij terugkeer naar Iran zijn afvalligheid niet actief uit te zullen dragen, niet aannemelijk is gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. Uit eisers verklaringen volgt dat hij zich eerder zonder problemen heeft geconformeerd aan de islamitische maatschappij en zich terughoudend heeft opgesteld in het uiten van zijn afvalligheid. De minister wijst terecht op eisers verklaringen dat hij in zijn pubertijd al afstand heeft genomen van de Islam en de islamitische normen en waarden. Sinds 2004- 2005 beschouwt eiser zich niet meer als moslim. Eiser werd nog wel gedwongen om soms te doen alsof hij meedeed aan islamitische gebruiken, zoals op school of op het werk. Eiser heeft zich tot 2014 nog geconformeerd aan de islamitische maatschappij. Eiser heeft zich dus nog tien jaar lang zonder problemen kunnen conformeren aan de islamitische maatschappij. Verder heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn sociale media kanalen niet openbaar zijn en dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn online activiteiten wordt gevolgd door de Iraanse activiteiten. Ook volgt uit eisers verklaringen niet dat eiser zich actief uit of uit zichzelf een mening geeft over de Islam. Uit eisers verklaringen volgt dat hij zich enkel binnen zijn eigen sociale kring van kennissen, vrienden en familie over de Islam uit. De minister heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn afvalligheid van de Islam heeft te vrezen voor vervolging en een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer. De problemen die eiser heeft ondervonden, namelijk dat hij werd afgestoten van zijn vriendengroep, dat er op zijn werk een onderzoek naar hem werd ingesteld door de heresat, dat eiser werd ondervraagd door de ordepolitie omdat hij samen met een meisje op straat liep en het incident waarbij eiser zijn vrouw en dochter kwijtraakte, zijn onvoldoende om de gestelde vrees en het gestelde risico te onderbouwen.
Verzoek tot heroverweging
23. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit van 2 juni 2017 in zijn eerste asielprocedure niet in overeenstemming is met de gedragslijn die nadien in WI 2018/10, 2019/18 en 2022/3 is neergelegd. Eiser stelt dat het niet meer relevant is dat het besluit van 2 juni 2017 is genomen volgende de toen geldende rechtsopvattingen, aangezien de werkinstructies volgens eiser concrete aanwijzingen bevatten dat de vaste gedragslijn destijds verkeerd door de minister is toegepast. In het verlengde van de Afdelingsuitspraak van 12 mei 202118 gaat eiser ervan uit dat uit een eerdere onjuiste toepassing van de vaste gedragslijn bij een opvolgende asielaanvraag aan de orde kan worden gesteld.
23. De rechtbank overweegt dat bij een verzoek om heroverweging wordt beoordeeld of eerder een onjuist besluit is genomen. Als uit later bekend geworden informatie volgt dat een vreemdeling al eerder voldeed aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning kan dat ertoe leiden dat de minister van een eerder besluit moet terugkomen.
25. Eiser stelt dat, achteraf gezien, eisers aanvraag die heeft geleid tot het besluit van 2017, niet zou zijn afgewezen als die zou zijn beoordeeld naar de huidige stand van het beleid van de minister en naar de huidige stand van de jurisprudentie. De rechtbank is van oordeel dat dit echter niet kan worden aangemerkt als later bekend geworden informatie waaruit volgt dat eiser al eerder voldeed aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning. De minister heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar IB 2024/12, dan ook terecht overwogen dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Het is verder niet de bedoeling van een verzoek tot heroverweging dat de vorige asielprocedure wordt overgedaan. Daarnaast volgt uit het bestreden besluit in deze procedure niet dat de minister van mening is dat eiser wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, zodat daarin geen grond ligt voor heroverweging die zou kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning met ingang van een eerdere datum. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de minister in het kader van de procedure overstijgende integrale geloofswaardigheidsbeoordeling, waarbij betekenis toekomt aan eisers eerdere verklaringen over zijn bekering en geloofsgroei, op grond van deze uitspraak opnieuw moet beoordelen of eisers gestelde bekering en geloofsgroei geloofwaardig zijn. De verklaringen en documenten die eiser in deze procedure heeft overgelegd vormen immers, met zijn eerdere verklaringen, een nieuw samenstel van gegevens op grond waarvan de minister de geloofwaardigheid van de gestelde bekering moet beoordelen.19 In zoverre lijkt eisers verzoek om heroverweging eenzelfde strekking te hebben als zijn herhaalde aanvraag op basis van de gestelde geloofsgroei.
25. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het besluit van 2017, dat door deze rechtbank in stand is gelaten20, niet evident onjuist is.
27. De minister heeft het verzoek om heroverweging dan ook kunnen afwijzen.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is gegrond, omdat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt.
29. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of een tussenuitspraak te doen.
30. De minister dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen.
31. Er bestaat in dit geval aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024 vast op een bedrag van € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1). De minister dient dit bedrag aan de gemachtigde van eiser te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen;
- veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Zaak NL24.30786.
2 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 21 maart 2018, NL17.4094.
3 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 27 januari 2020, NL19.21748.
4 Artikel 31, zesde lid, sub c, van de Vreemdelingenwet 2000 en Werkinstructie 2024/6.
5 Zie rechtsoverwegingen 4.1. en 4.2.
7 Zie rechtsoverwegingen 4.3. en 4.4.
8 Zie ook de uitspraak van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2714, rechtsoverweging 3.1.
9 Zie onder andere pagina’s 3,4 en 6 van het voornemen en pagina 4 bestreden besluit eerste alinea.
10 Gehoor opvolgende aanvraag p. 4.
11 Gehoor opvolgende aanvraag p. 10.
12 ECLI:EU:C:2023:688.
1136Zdieecreecmhtbseorve2r0w2e4ging 33 van het arrest S en A.
14 Zie rechtsoverweging 29 van het arrest S en A.
15 Zie rechtsoverweging 48 en antwoord op de tweede vraag.
17 Zie rechtsoverweging 41 van het arrest S en A.
20 NL17.4094.