Op 21 februari 2024 stond een woningontruiming van de woning van [naam 1] gepland, wat een bedreigende situatie voor hem creëerde. Hij verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat de ontruiming voor zes maanden zou worden verboden, zodat hij de kans kreeg om een minnelijk traject af te ronden. De rechtbank behandelde het verzoek op 23 februari 2024, waarbij [naam 1] werd bijgestaan door zijn schuldhulpverlener en een collega. Haag Wonen, de verhuurder, was ook aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien de ontruiming op korte termijn zou plaatsvinden. [naam 1] had sinds eind 2022 te maken met ernstige gezondheidsproblemen, waardoor hij niet in staat was om te werken en schulden had opgebouwd. Sinds februari 2024 ontving hij een Participatiewet-uitkering, en de gemeente zorgde ervoor dat de huurbetalingen direct aan Haag Wonen werden voldaan. De rechtbank stelde vast dat [naam 1] onder beschermingsbewind was geplaatst, wat de kans op nieuwe schulden verminderde.
De rechtbank weegt de belangen van [naam 1] en Haag Wonen tegen elkaar af. Ondanks de structurele financiële problemen van [naam 1], oordeelde de rechtbank dat zijn belangen bij het behoud van de woning op dat moment zwaarder wogen dan de belangen van Haag Wonen. De rechtbank besloot het verzoek toe te wijzen, zodat [naam 1] de gelegenheid kreeg om het minnelijk traject voort te zetten en een regeling met zijn schuldeisers te bereiken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. A.C.M. Höppener op 23 februari 2024.